168
schillende momenten van den tot nu toe gevoerden strijd goed,
dan is het oogenblik waarop zulks zal plaats vinden nabij.
Het ijveren voor algemeene belangen heeft er toe geleid, dat wij
met trots mogen wijzen op het standpunt door onze Vereeniging
ingenomen tegenover onze volksgemeenschap.
In de negentien jaren van het bestaan onzer Vereeniging heeft
de redactie van ons Orgaan niets onbeproefd gelaten, om in dit
opzicht zoo gunstig mogelijke verhoudingen in het leven te roepen,
en trouw stond het Bestuur, en trouw stonden de Leden haar daarin
bij, waar en wanneer zich daartoe de gelegenheid voordeed.
Op 28 Augustus 1893 werd te Utrecht in de Vergadering der
Nederlandsche Juristen-Vereeniging het vraagpunt:
«Is het welk stelsel omtrent den eigendom van den grond men aanneme
wenschelijk, dat bewijskracht omtrent grenzen der perceelen worde toe
gekend aan een met dat doel samengesteld kadaster
met groote eenstemmigheid, gelijk te verwachten was, bevestigend
beantwoord. l)
Die gebeurtenis mag worden aangemerkt als de voorloopster van
een voor ons nog heuclielijker feitvan het eerste openlijke treffen
hier te lande, tusschen de voor- en tegenstanders der hervorming
van het kadaster.
De ontmoeting vond plaats op 29 September 1900 in den gast
vrijen kring der Notarieele Vereeniging, die het vraagstuk belang
rijk genoeg vond om hiermede op dien dag haar 25-jarig bestaan,
feestelijk te herdenken. 2)
Hoe wij uit dien kamp te voorschijn traden, werd door Mr. M.
W. F. Treub in: „Een kadaster met bewijskracht" 3) voorkomende
in het Sociaal Weekblad van 6 October 1900, in de volgende be
woordingen geschetst
«In de Vergadering der Notarieele Vereeniging, waarin de kwestie
aan de hand van een tweetal praeadviezen, een van een voor- en
een van een tegenstander, ernstig werd behandeld en waarin verschil
lende groepen van bij de zaak nauw betrokken personen aanwezig
p Jrg. IX (1893) bldz. 98. Nederlandsche Juristen-Vereeniging. bldz. 101.
De hand aan den ploeg. bldz. 122 en 151. Het kadaster in de Nederlandsche
J uristen-Y ereeniging.
2) Jrg. XVI (1900) bldz. 61, 63, 92 en 134.
3) Jrg. XVI (1900). Overgenomen op bldz. 145, e. v.