197 Zandgat, die als reuzenprofielen te beschouwen zijn om ons in klein bestek een beeld te verschaffen van de snelle afwisseling van gronden, die dit gedeelte van den Zuidelijken Velmvpzoom kenmerkt. In deze profielen treft men eene grillige afwisseling van grint- legers en gronden van gelijkmatig fijn korrel, tot die van meelachtige fijnheid en dichtheid. Deze verschillen gaven aanleiding tot enkele algemeene beschou wingen, waarvan wij bizonder noteeren, dat onze geleider er de aandacht op vestigt, dat wij ons de wording van onzen Neder- landschen bodem, tegen de tertiaire gebieden van Belgie en Zuid- Limburg aan en rondom de tertiaire eilandengroep in Twenthe en het Graafschap Bentheim, volstrekt niet mogen voorstellen als ééne gletscherwerking. Integendeel in het tertiaire tijdperk en later verliepen de natuurprocessen vermoedelijk evenzoo als zij thans verloopen. Waar wij thans zekere werkingen met grootere heftig heid zich zien uiten, naarmate de klimaatsamplituden grooter zijn, en met afneming dier amplitude ook in kracht afnemendaar staat het voor onzen geleider vast, dat die wet te allen tijde gold. Kan men zich met die grondgedachte vereenigen, dan hebben ook de verschillende wordingstijdperken van onzen aardbol dezelfde ver schillen te aanschouwen gegeven, die wij tegenwoordig waarnemen. Er is alleen verschil in kracht van uitwerking naarmate de resultante der aan het verschijnsel werkende factoren eene meer of minder krachtige was. Onze geleider haalde een paar voorbeelden aan. le. Verstuiving eischt een vegetatieloozen bodem en luchtstroomen. Vinden die luchtstroomen lokaal weerstanden, dan moet de ver stuiving duinen opbouwen. Komen die stroomen afwisselend uit ongeveer tegenovergestelde richtingen en gaan die wisselingen gepaard met ongelijke neerslag hoeveelheden, dan geven zij aanleiding tot den opbouw van hooge duinen. De werking van deze luchtstroomen wisselt bovendien voor ieder der bovengenoemde gevallen weer met het karakter van het mate riaal, dat door den wind wordt voortbewogen. Binnen de grens der beweeglijkheid door luchtstroomen geldt de wet dat de opstuw- hoogte met de grootte van het korrel toeneemt. 2e. Verslibben eischt afnemende stroomsnelheid van het voort bewogen materieel. De afzetting van in of door water meegevoerd materieel heeft,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1903 | | pagina 199