22
ervaren landbouwkundige, tevens halt uurtechnicus, de stelling te
hooren verdedigen: „dat er in ons staatshuishouden een nauw
verband behoort te bestaan tusschen de taak van het kadaster en
de grondslagen der bodemkuituur en barer ontwikkeling."
Na voorlezing van het verslag ontstaat eenig debat tusschen het
Bestuur en de Redactie van het Tijdschrift, naar aanleiding van de
gevoerde correspondentie met het College van Directeuren dei
Rijkslandbouwschool te Wagen in gen.
Namens de Commissie tot naziening der rekening en verant
woording over 1901, gevormd door de heeren Weygers, J. W.
den Hartogh en Henrard stelt eerstgenoemde voor, onder dank
betuiging aan den Secretaris-Penningmeester voor de nauwgezette
boekhouding, de rekening goed te keuren.
De Commissie meent echter, evenals ten vorigen jarc geschiedde,
te moeten wijzen op den achteruitgang der financiën van de Ver-
eeniging.
Het schijnt dus wenschelijk voorloopig, meer dan in de laatste
jaren plaats vond, de uil gaven te beperken tot de sommen daar
voor op de begrooting uitgetrokken.
De inzage der stukken doet de Commissie er aan twijfelen, of
het Bestuur wel steeds zonder veel moeite kan nagaan, hoe ongeveer
de financieele toestand is. Met cijfers wordt een en ander toegelicht.
De rekening wordt hierna goedgekeurd en de Commissie door
den Voorzitter bedankt voor hare bemoeiingen, terwijl haar toe
gezegd wordt, dat voortaan rekening met hare wenken zal gehouden
worden, onder opmerking, dat de toestand een gevolg is van
handelingen over vroeger, berustende op besluiten der Algemeene
Vergadering.
De begrooting over 1903 wordt goedgekeurd tot een bedrag van
ƒ1120 in inkomsten en uitgaven.
Op de vraag van den Voorzitter of de heeren Boer en
Hoffmann bereid zijn opnieuw de redactie van het tijdschrift
op zich te nemen, geven dezen een bevestigend antwoord, voor
welke bereidwilligheid de Voorzitter hun dank zegt.
Als nu tot het punt genaderd: Bepaling der plaats mn bijeen
komst in 1903", wordt door de Voorzitter, namens het Bestuur,