Tweede Kamer, Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1904.
Virde HOOFDSTUK B. (Financiën.)
Voorloopig Verslag.
Opmerkingen en beschouwingen.
6. Kadaster.
In herinnering werd gebracht, dat jarenlang met opvolgende Ministers
van Financiën bij de behandeling van hoofdstuk YÏIB der Staatsbegroo
ting van gedachten is gewisseld over de vraag of en in hoever bewijskracht
aan het kadaster zou moeten worden toegekend en dat daarop ten vorigen
jare deze Minister, zoowel tegenover de Tweede als tegenover de Eerste
Kamer, heeft verklaard van oordeel te zijn, dat de zaak, in het stadium
waarin zij op dit oogenblik nog verkeert, behoort tot die, waarvan de
behartiging meer in het bijzonder is toevertrouwd aan zijnen ambtgenoot
van Justitie. Zijnerzijds konde de Minister daarom ter zake van het
eigendomskadaster geen maatregelen toezeggen, maar blijkens het door
hem in de vergadering der Eerste Kamer van 30 Januari j.l. gezegde,
was hij bereid de quaestie te bespreken met zijn ambtgenoot van Justitie,
van wien, indien er een initiatief ten deze genomen zou moeten worden,
dit zou moeten uitgaan.
Gevraagd werd, of deze bespreking reeds heeft plaats gevonden en zoo
neen, of de Minister, die erkend heeft, dat de dienst van het kadaster
den invloed moet ondervinden van de ten opzichte der bedoelde vraag
te nemen beslissing, spoedig met zijn ambtgenoot omtrent deze aange
legenheid in overleg denkt te treden.
VTde Afdeeling.
Sommige leden klaagden over de weinige belangstelling, die het
dienstvak van het kadaster .aan het Departement van Financiën onder
vindt. De groote beteekenis, welke aan eene krachtige verbetering en
ontwikkeling van het kadaster toekomt met het oog op de rechtszekerheid
van den grondeigendom, onmisbare voorwaarde voor een gezond grond-
krediet, wordt daar blijkbaar niet ingezien. Geplaatst onder beheer van
de afdeeling Registratie aan genoemd Departement wordt aan gewenschte
hervormingen en verbetering van het kadaster niet voldoende aandacht
geschonken. Deze leden stelden de vraag, of het niet mogelijk ware,