251 overeenkomstig de wenschen van de Vereeniging voor Kadaster en Land meetkunde, dat eens afzonderlijks afdeeling «Kadaster en Hypotheken» weid ingesteld onder leiding van een ambtenaar, die meer in het bijzonder met het dienstvak is vertrouwd. Art. 40g. Toen ten vorigen jare bij de openbare beraadslaging over hoofdstuk VIIB der Staatsbegrooting in de Tweede Kamer de positie van de teekenaars bij het kadaster ter sprake kwam, heeft de Minister inde vergadering van 18 Decemberverklaard, dat op sommige punten aan de wenschen van deze teekenaars te gemoet zou worden gekomen. De leden, die dit in herinnering brachten, meenden, dat zeker als gevolg var. deze toezegging mag worden aangemerkt het Koninklijk besluit van 14 Maart j.l., waarbij is bepaald, dat de teekenaars, die op 55-jarigen leeftijd hun maximum traktement nog niet hebben bereikt, alsdan onmid dellijk in het genot daarvan zullen worden gesteld. Hoewel de bedoeling, die de Minister met het bevorderen van dezen maatregel heeft gehad, werd gewaardeerd, meenden deze leden toch te moeten betwijfelen, of de gevolgen daarvan goed zullen zijn. Aangezien toch de teekenaars op zeer verschillenden leeftijd worden aangesteld, zal voortaan het maximum salaris na een zeer verschillend aantal dienstjaren worden bereikt en zullen sommige teekenaars plotseling, met een enkele grooten sprong, bun maximum bereiken. Het denkbeeld van geleidelijke traktements- verhooging naar gelang de diensttijd en daarmede de behoeften van het gezin toenemen, wordt op deze wijze niet verwezenlijkt. Aangedrongen werd op meer snelle verhooging van de salarissen der teekenaars, welke thans elke vier jaren geschiedt, en gevraagd werd of deze periodieke verhooging niet, als bij de boekhouders van het kadaster, om de drie jaren zou kunnen plaats vinden. Memorie van Antwoord. Opmerkingen en beschouwingen. 6. Kadaster. Het te dezer plaatse bedoeld overleg heeft plaats gehad. Reeds uit de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag, betref fende liet IVde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1904 (Gedrukte Stukken 1903/4 2, n 15, bladz. 12 en 13) blijkt, dat niet kan worden verwacht, dat de Minister van Justitie in den eerstvolgenden tijd het initiatief zal nemen voor maatregelen betreffende de bewijskracht van het Kadaster. Handelingen 1902—1903 II, blz. 679.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1903 | | pagina 255