32
de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag betreffende hoofd
stuk VUB der Staatsbegrooting voor 1902 werd ad art. 21 «enz door den
ondergeteekende het voornemen te kennen gegeven «aan eene commissie
van hoofdambtenaren de taak op te dragen de bestaande regelen omtrent
bezoldiging en bevordering te onderzoeken en om voorstellen te doen om
in die regelen de noodige verbeteringen aan te brengen». Blijkens alles
wat hieromtrent in gemelde Memorie van Antwoord voorkomt, is bet
duidelijk dat die commissie zich alleen zou hebben in te laten met
de ambtenaren der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, de
t. a. p. vermelde Koninklijke besluiten van 20 Mei 1869 nos. 28, 29
en 30, hebben ook alleen op die ambtenaren betrekking. De bedoelde
commissie is dan ook alleen samengesteld uit hoofdambtenaren van dezen
tak van dienst.
Het is de bedoeling de nieuwe regeling van de traktementen der Rijks
klerken met 1 Januari 1903 in werking te doen treden; aan die na
de vaststelling der Staatsbegrooting te maken regeling zal de bepaling
worden toegevoegd, dat de traktementen van het bestaande personeel
in overeenstemming met die regeling worden gebracht en dat de aldus
bepaalde tractementen zullen geacht worden te zijn ingegaan met
i Januari 1903.
Eene verbooging van de maxima voor de Rijksklerken der 2^L en
3de klassen tot f 1000 en f 800 wordt niet noodig geacht; voor zoover de
Rijksklerken geplaatst zijn op belangrijke kantoren zullen de maxima van
hunne traclementen door de aan hen toe te kennen toelagen niet ver
beneden die bedragen blijven, deze soms zelfs te boven gaan; voor de
Rijksklerken op onbelangrijke kantoren schijnen maxima van f 900 en
f 600 voldoende. Bij het in de Memorie van Toelichting medegedeelde
plan der regeling is rekening gehouden met de loonen die op de ver
schillende plaatsen thans voor goede klerken worden betaald.
Dat Rijksklerken die op minder belangrijke kantoren werkzaam zijn,
veelal niet de eerste klasse zullen bereiken, wordt niet tegengesproken;
maar men verlieze niet uil bet oog: 1°. dat zij die bekwaam zijn voor
eene hoogere klasse en overplaatsing wenschen, deze met weinig moeite
kunnen verkrijgen, en 2°. dat zij die niet bekwaam zijn voor eene hoogere
klasse, of die zich niet ter plaatse willen begeven waar bevordering mogelijk
is, weinig reden lot klagen hebben dat de hoogere klasse bun onlgaat.
Beraadslaging over de VIde afdeeling (Kosten van administratie van het
zegel, de registratie, de successie, de hypotheken en het kadaster, de vermogens
belasting, de Staatsloterij, de domeinen onder het Departement van Financiën,
het geldelijk, beheer der groote wegen, vaarten en veren en der visscherjen op
de Schelde en Zeeuwsche Stroomen.)