ontvangen en wel dit, dat er ten opzichte van die Rijksklerken nog al
heel wat protectie moet heerschen; dat het feitelijk geheel van de ont
vangers afhangt, of men al dan niet bevordering kan erlangen, ja, dat
het zelfs meermalen gebeurd is, dat, wanneer van hooger hand de wensch
te kennen is gegeven om een klerk te bevorderen en op goede gronden,
die bevordering afstuitte op den onwil van den ontvanger. Het gevolg
van die protectie is weder dat door de bedoelde klerken allerlei diensten
verricht worden die niet tot hun werkkring behooren, doch hun dooi
den ontvanger worden opgelegd, welke diensten zij dan maar verrichten
in de hoop op een spoedige promotie.
Intusschen zal ik hier niet verder op ingaan, maar aan den Minister
de vraag stellen, waarom worden hij deze regeling uitgesloten de klerken
bij de inspecteurs en bij de directeuren der registratie1?
Op bladz. 3 van de Memorie van Toelichting wordt gezegd, dat voor de
Rijksklerken op bepaald aan te wijzen plaatsen, waar de levenswijze
betrekkelijk duur is, de traktementen verhoogd worden met bedragen
welke èn voor die plaatsen èn voor de drie klassen zullen verschillen)
doch niet hooger dan ƒ300 per jaar. en niet minder dan ƒ50 per jaar
zullen bedragen. Maar op bladz. i'2 van de Memorie van Antwoord
wordt niet meer over de duurdere levenswijze gesproken, doch over meer
of minder belangrijke kantoren, wat nog al eenig verschil oplevert.
Nu is het een feit, dat alle argumenten, die voor de ontvangersklerken
gelden ook kunnen worden aangevoerd voor de inspecteursklerken, ja
zou kunnen gezegd worden, dat de werkkring van de laatsten zelfs vaak
meer kennis vereischt. Ue onmiddellijke chefs van die klerken zijn het.
ook geheel eens dat de positie moet. verbeterd worden. Ik kan daaromtrent
een paar aanhalingen doen. Een inspecteur schrijft
„Gaat men nu na, welke grootere belangen aan de Rijksklerken bij
de registratie ter behartiging worde toevertrouwd en is ook naar ik
meen hun opleiding meer wetenschappelijk, dan komt inij een maximum
van ƒ1000 niet overdreven voor, te meer niet, nu aan de Rijksklerken
bij de tegenwoordige organisatie van het dienstvak in afwijking van
die bij de directe belastingen geen betrekking kan worden gegeven,
waaraan in sommige gevallen nog hooger salaris is verbonden.
„Men zou, eenmaal het maximum vastgesteld, een drietal klassen
kunnen maken en in elke klasse bij de vaststelling van het traktement
Ie rade kunnen gaan met de meerdere of mindere duurte der standplaats
en de belangrijkheid der inspectie"
Men ziet, hetzelfde argument, dat ook voor de andere klerken geldt,
waarvoor nu de toelage wordt aangevraagd.
In het advies van een tweeden inspecteur staat:
„Aan de klerken in de groote steden zoude ik met het oog op de