41 De heer van der Zwaagheefl een bijzonderen aandrang uitgeoefend om toch de positie van de ontvangers-klerken derde klasse te herzien, een herziening alvorens de zaak zelf is tot stand gekomen. De geachte afgevaardigde houde mij ten goede; een dergelijk voorstel is de vrucht van rijp overleg en niet dan nadat dienaangaande zooveel mogelijk inlichtingen zijn ingewonnen. Nu gaat het niet aan op een bepaald oogenblik daarop in eens terug te komen en daarin een geheele wijziging te brengen. In het algemeen kan ik dit zeggende klasse-indeeling houdt verband met de belangrijkheid van het kantoor, de grootte der plaats en de duurte van levenswijze. Dit zijn dus rationeele gronden. Nu is het mogelijk, dat deze regeling voor een bepaalde plaats niet opgaat, maar in het algemeen zal men moeten toegeven, dat de positie van de ontvangersklerken veel verbeterd is. Wat is altijd de steen des aanstoots geweest'? Deze klerken waren afhankelijk van de ontvangers en hadden geen periodieke loonsverhooging. Dit zijn belangrijke zaken. Op dit punt wordt hun te gemoet gekomen niet alleen, maar worden hun wenschen zelfs bevredigd. Nu is er gezegd, dat er reden zou zijn om, in plaats van f 450, 475 te geven. liet is mogelijk, Mijnheer de Voorzitter, maar het is ook mogelijk van niet. Ik erken mijn onmacht om uit te maken, hoe het moet zijn. Cijfers zijn steeds betrekkelijk. Wij moeten het goede, hetwelk in de zaak ligt, accepteeren en afwachten of de verwachtingen worden vervuld. Men komt elk jaar in de gelegen heid dienaangaande zijn opmerkingen te maken. De heer Lieftinck heeft de landmeters bij het kadaster ter sprake ge bracht. Hij wees er op, dat deze ambtenaren niet meer door de particulieren bezoldigd worden. Ik kreeg den indruk, dat de geachte spreker niet goedkeurde de wijziging in hun bezoldiging gebracht, n.l. dat zij niet meer betaald werden voor werkzaamheden, ten bate van particulieren verricht. En toch ik geloof, dat de geachte spreker die wijziging zal hebben toegejuicht. Nu heeft het mij gespeten, dat de geachte spreker, die anders zoo vriendelijk de zaken kan bespreken, ten deze eenigszins heeft geïnsinueerd. Ik neem aan, dat het zijn bedoeling niet was, maar hij liet doorschemeren, dat de landmeters van het kadaster, nu ze niet meer door particulieren betaald worden, daarvoor minder ijver aan den dag leggen. De heer Lieftinck: Ik heb het tegendeel gezegd. Ik heb gezegd, dat ik het niet zeg omdat ik het niet bewijzen kan. De heer Harte van Tecklenburg, Minister van Financiën: Daarin ligt toch mijns inziens eenige insinuatie. Maar laten wij deze zaak liever

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1903 | | pagina 41