43
want hoe zal hij heoordeeleti de waarheid der bewering, dat er betrekke
lijk weinig eigendomsprocedures voorkomen, en dat sleehls in uitzonderings
gevallen de behoefte aan een speciaal bewijsmiddel den eigendom betreffende;
zich doet gevoelen? Hei staat niet aan mij dienaangaande een oordeel
uit te spreken. Daarom meen ik, dat deze zaak besproken dient te worden
bij de algemeene beschouwingen over hoofdstuk IV.
Wanneer nu de geachte afgevaardigde,.de heer Drucker, zegt en
ten deze wordt hij geassisteerd door den heer Willinge «daargelaten
de quaestie van de rechtsgeldigheid van het kadaster, streef dan toch
naar een verbelering van het bestaande zoogenaamde «belastingkadaster»,
dan antwoord ik dien geachten afgevaardigde, dat bij voorbaat aan zijn
wensch is voldaan. Den geachten afgevaardigde, die blijk gaf de zaak
zoo grondig te hebben bestudeerd, schijnt het ontsnapt te zijn, dat nog
in dit jaar een geheel nieuwe instructie voor de landmeters van het
kadaster in het licht is verschenen, een instructie, die gebaseerd is op
de adviezen van de ingenieurs-verificateur van het kadaster. Alleen is
natuurlijk weggelaten hetgeen verband hield met de quaestie van de
rechtsgeldigheid. Dat vloeit voort uit mijn opvatting omtrent deze zaak.
Maar in het algemeen is hetgeen de heeren hebben voorgesteld om te
komen tot een verbetering bij de hermetingen, in deze instructie opge
nomen. Het doet mij zeer veel genoegen dat ik op deze manier het
bewijs heb kunnen leveren niet alleen, dat ik het met den geachten
afgevaardigde eens was omtrent de wenschelijkheid eener nadere herziening,
maar ook dat hetzelfde vuur, dat hem bezielt om voor deze belangen op
te komen, bij mij niet heeft ontbroken-
De heer Ketelaar: Mijnheer de Voorzitter! Een kort woord van repliek.
De minister zegt: hoe kan de heer Ketelaar vragen: waarom worden de
inspecteurs-klerken niet bedacht? Ik vind dien term «bedacht» nog al
bedenkelijk, want ik zou den Minister niet gaarne aansporen om ver
schillende ambtenaren te bedenken-, het gaat hier om de salarissen, die
deze ambtenaren moeten verdienen.
De Minister zegt, dat die klerken twee jaren geleden reeds een ver
belering van positie hebben gekregen; dit heeft er aanleiding toegegeven,
dat de ontvangers-klerken gekomen zijn om eenzelfde verbetering, terwijl
nu de inspecteurs-klerken weder hetzelfde vragen.
Als dat zoo is, dan licht niet fout bij de klerken, maar bij bet Ministerie,
dat voor de verschillende categorieën van ambtenaren, die bovendien veel
overeenkomst met elkaar hebben, geen vast stelsel van salarieering en
bevordering aanneemt.
Ik zou er daarom op willen aandringen, dat men in het vervolg in
het oog hield, dat men voor categorieën van ambtenaren, die ongeveer