Eerste Kamer, Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1903 Vlld» HOOFDSTUK B. Voorloopig Verslag. III. Kadaster. Eenige leden bleven ook thans hun verlangen uiten om aan het kadaster bewijskracht toe te kennen. De meerderheid echter verklaarde zich tegen het verleenen van rechts kracht in dezen zin. Daargelaten de kosten en bezwaren van invoering achtte rnen juist de zekerheid van bestaande rechten in gevaar gebracht, indien men tot dit stelsel overging. VIde Afdeeling. Kadastrale kaarten. Men meende in eene afdeeling met zekerheid te weten, dat de kosten voor het opmaken van nieuwe kaarten ten laste der gemeenten worden gebracht, ook indien deze vernieuwing noodzakelijk was geworden, niet ten gevolge van plaatselijke veranderingen, maar ten gevolge van het gebruik, dat op de kantoren van de kaarten wordt gemaakt. Was dit inderdaad zoo, dan achtte men zulks niet billijk. Te betwijfelen ware het ook, of dit niet valt onder hetgeen door onderhoud hedoeld wordt, waarvan de kosten komen ten laste van het Rijk. Memorie van Antivoord. III. Kadaster. De ondergeteekende, handhavende het standpunt door hem ingenomen bij 8 der Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer betreffende het Vilde hoofdstuk li der Staats begrooting voor '1903 (Gedrukte Stukken 1902/3, 2 n". 14), beeft er met. belangstelling van kennis genomen, dat de meerderheid van de leden der Eerste Kamer zich verklaart tegen het verleenen van bewijskracht aan het kadaster, voor zooveel betreft de grenzen der perceelen. VIde A fdeeling. Kadastrale kaarten. Wanneer in het oog gehouden wordt, dat de nederlegging der kadastrale kaarten bij de gemeentebesturen hoofdzakelijk in het. belang van de ingezetenen der gemeenten is geschied, en dat ook door de gemeentebesturen, in het belang van de huishouding der gemeenten,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1903 | | pagina 46