48 zal blijken in de kadastrale bescheiden, vooral ten behoeve van opvol gende verkrijgers. Nu schijnen sommigen te meenen en hierop berust volgens mijn meening het misverstand dat door de bewijskracht die het kadaster aldus aan die detimitatie ontleent, de andere bewijsmiddelen worden af geschaft. Dit nu behoeft geenszins hiermee gepaard te gaan en wordt ook niet verlangd, zooals duidelijk blijkt uit de formuleering der grond slagen voor een kadaster met bewijskracht, welke door de notarieele ver- eeniging in 1900 met groote meerderheid werd aangenomen, n.l. «Het is wenschelijk bij vernieuwing van liet kadaster daaraan bewijskracht ten aanzien der eigendomsgrenzen toe te kennen door te bepalen dat: 1°. een behoorlijke delimitatie-«al plaats hebben; 2°. deze delimitatie voor elke grens daarin betrokken bewijsbaar zal zijn, hetzij door processen-verbaal van grensregeling, hetzij door wettelijk vermoeden, beide behoudens tegenbewijs.» Het verlangen is niet vernieuwing van het kadaster alléén ter wille van de bewijskracht, maar ingeval vernieuwing om andere redenen nood zakelijk is, alsdan geen hermeting te doen zonder voorafgaande delimitatie. De kosten worden daardoor niet of althans weinig verhoogd. Ten andere worde het kadaster bewijsmiddel, zonder andere bewijs middelen uit 'te sluiten. Indien de andere bewijsmiddelen zelden tegen over een kadaster met bewijskracht mochten worden aangevoerd, dan zou zulks alleen voortvloeien uit de voortreffelijkheid van dat kadaster, geenszins omdat dit formeel andere bewijsmiddelen op zij zet. De wenscbelijkheid van het kadaster als bewijsmiddel ligt eensdeels in de algeheele ontoereikendheid van andere bewijsmiddelen, anderdeels in de meening van het volk. De waan is namelijk tamelijk algemeen, dat reeds thans in het kadaster een bewijsmiddel voor de bepaling der grenzen van de eigendommen is gelegen. De wensch van een verbeterd kadaster is niet nieuw. Reeds in de zitting der Tweede Kamer van 25 April 1877 sprak de Minister van der Heim als zijn gevoelen uit, dat het kadaster steeds het stiefkind aan zijn Departement is geweest. Dit is sinds dien tijd weinig veranderd. In de vergadering der Vereeniging voor kadaster- en landmeetkunde in 1901 werd bijna eenstemmig een motie aangenomen, waarin onder andere wordt gezegd, dat «het beheer van het kadaster bij voorkeur door een afzonderlijke afdeeling, kadaster en hypotheken, aan een der Departe menten van algemeen bestuur wenschelijk is''. Onlangs heeft Mr. D ruck er in de Tweede Kamer er op aangedrongen om aan het kadaster een meer zelfstandige organisatie te geven, omdat het thans bij de registratie, waarbij het aan het Departement van Financiën is ingedeeld, niet genoeg tot zijn recht komt.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1903 | | pagina 48