49
In verband met de meening van den Minister van Financiën, dat de quaestie
der bewijskracht van het kadaster thuis behoort bij zijn ambtgenoot van
Justitie, rijst de vraag of de tijd niet is aangebroken om het beheer van
bet kadaster en de hypotheken over te brengen naar dat Departement.
Ik ben, Mijnheer de Voorzitter, niet voldoende tehuis in de regeling
van de verschillende takken van bestuur om daarover een oordeel te
durven vellen. Door de lectuur over deze materie heb ik evenwel be
vonden, dat reeds twee Staatscommissiën overbrenging van het beheer
der hypotheken naar het Departement van Justitie hebben aanbevolen,
namelijk die van 1867 voor herziening der wetgeving op de overdracht
van onroerende goederen, het hypotheekstelsel en het notariaat en die
voor herziening van het Burgerlijk Wetboek, 2de Boek.
Daar het kadaster reeds zoo herhaaldelijk in de beide Kamers is ter
sprake geweest, heb ik, om niet in herhaling te vervallen, er weinig meer
van willen zeggen dan moties van deskundige vereenigingen en uitingen
bij de behandeling van deze zaak gedaan hier aan te halen. Hun gezag
weegt meer in deze dan mijn woorden. Toch kan ik niet nalaten er
nogmaals op te wijzen, dat men zich, naar mijn meening, ten onrechte
voor het rechtsgeldig kadaster, wegens de kostbaarheid der uitvoering
bevreest maakt. Indien het, zooals ik reeds aanhaalde successievelijk op
die gemeenten wordt toegepast die toch hermeten moeten worden, dan
zie ik weinig van die kostbaarheid. Ofschoon ik waardeer dat de Minister
op het kadaster een wakend oog houdt, ook blijkens de nieuwe instructie,
in het vorige jaar gegeven, blijf ik toch juist de tegenwoordige wijze
van werken kostbaar noemen, omdat die niet genoeg doel treft.
Ik herhaal, Mijnheer de Voorzitter, dat de bestaande kadastrale kaarten
slechts tot rechtsvermoeden aanleiding geven. De schaal is meerendeels
van 1 op 2500, zoodat 1 milimeter op de kaart reeds 2'/i meter op het
terrein aangeeft. Ofschoon het een goed overzicht van de ligging geeft,
kan het voor de nauwkeurige aanwijzing van de grens dus niets geven.
Het zijn de cijfers, de meetgetallen van den landmeter, die in deze alleen
beteekenis hebben en die bij grensgeschillen de zaak moeten beslechten.
Die cijfers behooren zorgvuldig te worden gerangschikt en bewaard,
zooals bij de hermetingen sedert lang geschiedt. Doch ook die cijfers
verliezen weder voor een groot deel hun beteekenis, omdat de landmeter
eigendunkelijk de grens van den eigendom bepaalt, ja menigmaal impro"
viseert, daar er geen wettelijk voorschrift bestaat, waarbij belanghebbenden
bij de bepaling der grenzen van den eigendom worden opgeroepen.
Op genoemde gronden beveel ik een successievelijke invoering van het
rechtsgeldig kadaster, voor zooverre het de grenzen van den eigendom
betreft, bij de Regeering of bij de beide daarbij betrokken Ministers
nogmaals ernstig ter overweging aan.