54
meenschappelijk middagmaal het Bestuur hoopt een „diner
concert" zal worden gebruikt.
Ook de avond zal op den Wageningschen berg worden doorge
bracht; wanneer het Bestuur in zijn streven slaagt, naar het zich
vleit onder omstandigheden, die het gezellig samenzijn tot een
onvergetelijk kameraadschappelijk toeven zullen stempelen, tot een
toeven, dat tevens de reeds bestaande verhouding tusschen de
Nederlandsche landhuishoudkundige instelling van onderwijs en
onze Vereeniging, ten bate onzer volksgemeenschap, aan kracht en
aan innigheid zal doen winnen.
Men leert elkander toch kennen zoowel in oogenblikken van
scherts, als in oogenblikken van ernst; in oogenblikken van scherts,
wellicht zelfs het best en het meest. (Zie, onder eenig voorbehoud,
„il faut juger les écrits d'après leur date," Tacitus. Germania
bldz. 34. Vertaling van Dr. B. H. Steringa Kuyper.)
Wie eenmaal te Wageningen is verlaat die plaats op Zondag
niet; hoe menig liefelijk plekje zouden wij niet kunnen noemen,
waar te mijmeren, gelijk staat met het doorleven van een idylle;
een pleit voor de aantrekkingskracht van „Nol in 't Boschof van
de Grebbemet de „Keizerstaf el"behoeven wij hier waarlijk niet
te leveren, zoo min als wij behoeven aan te bevelen zich op Zondag
toe te vertrouwen aan de leiding van den heer van Schermbeek,
die een belangrijke excursie op landbouwgebied, in verband met
landverlegging (ruilverkaveling), voor dien dag heeft beraamd.
Wie een oogenblik stil en in zich zelf gekeerd wil genieten van de
omgeving, zal daarvoor van hem wel vergunning kunnen verkrijgen.
Tot op zekere hoogte zijn wij te Wageningen „gasten"hoezeer
wij gastvrijheid op prijs weten te stellen, hebben wij op 29 September
1900 te Amsterdam bewezen.
Al was toen de opkomst zeer groot, bij ons rijst geen twijfel,
of 18 Juli 1903 zal schitterend de vergelijking met 29 Septem
ber 1900 kunnen doorstaan.
Het doel onzer komst te Wageningen is niet minder gewichtig,
dan weleer het doel onzer komst te Amsterdamhet „op! naar
Wageningen"boven deze mededeeling geplaatst, achten wij
daarom als opwekkend woord voldoende.
De Secretaris
Amsterdam, Mei 1903. C. J. COLPA.