98 reactie tegen hetgeen door den Minister in zijn gewijzigd ontwerp is opgenomen, kon worden beschouwd. Wel is waar hebben wij op dit oogenblik aan de bepaling nog niet veel, maar er is een kiem in de wet gelegd en het is onze plicht die kiem tot verdere ontwikkeling te brengen. Daarom acht ik van groote waarde de opneming van een imperatieve bepaling, dat er zal zijn hooger onderwijs voor landbouw en handel. De heer Zijl ma: Mijnheer de Voorzitter! Ik betoogde gisteren dat het niet goed zou zijn een beslissing te nemen over den vorm van het hooger landbouw- en handelsonderwijs, en gaf daarom den Minister in overweging het artikel te wijzigen. Ik werd daarin ondersteund door de heeren van Dedem en Lotman. De laatste ging zelfs zoover, dat hij liever gezien had, dat het geheele artikel ware teruggenomen. Dit nu wensch ik niet, omdat ik het beginsel in de wet wil hebben vastgelegd; vee! meer ben ik het dan eens met den heer van Karnebeek, die de redactie wil wijzigen. De Minister schijnt daartegen wel' eenig bezwaar te hebben. Ik ben tegen het nemen van een beslissing over den vorm, omdat ik er niet op voorbereid ben, evenmin als, naar mijne meening, de Kamer, en omdat de autoriteiten op landbouwgebied er niet over gehoord zijn. De Minister heeft reeds een zeer gevestigde overtuiging, welke hij op zijn gewone, talentvolle wijze heeft verdedigd. Ik kan hem daarin niet volgen. Met genoegen heb ik vernomen en wensch dit te constateeren, dat de Minister geen hooger landbouwonderwijs wil door een reorgani satie van de school te Wageningen, maar het wenscht te vestigen in een universiteitsstad. Het is mogelijk dat men later algemeen tot dezelfde conclusie komt, maar dat verandert de zaak niet. Alleen zon er bezwaar tegen het amendement van Karnebeek zijn, wanneer daardoor, zooals de Minister zeide, vertraging zou kunnen plaats hebben. Heeft de Minister echter een vastgesteld plan, dan is het volstrekt nog niet zeker, dat de Minister geroepen zal zijn het hooger onderwijs voor landbouw in te voeren en daarom acht ik het zeer noodig, dat wij in deze vrij blijven. Ik steun derhalve het amendement van den heer van Karnebeek en hoop, dat de Minister het zal overnemen en zal gevoelen, dat dit geen vertraging behoeft te geven in zijn plannen. De heer Heemskerk: Wat betreft hetgeen met het amendement zal worden bereikt, ga ik mede met den geachten afgevaardigde uit Utrecht. De conclusie waartoe hij gekomen is, stemt vrijwel overeen met hetgeen in het Verslag te dezen aanzien als conclusie is te verstaan gegeven, pi. dat het beter is, niet te praejudicieeren.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1904 | | pagina 102