99 Intusschen meen ik toch dat de aanmerkingen van den Minister op de redactie, welke de heer van Karnebeek had aangegeven, niet onjuist zijn en dat het moeilijk zal zijn het amendement aan te nemen zooals het thans luidt. De laatste alinea luidt: «Er kunnen daarvoor Hooge- scholen worden gevestigd.» Dat staat echter reeds in art. 4, nl. «Hooger onderwijs wordt gegeven aan gymnasia, Hoogescholen en Universiteiten.» Wanneer men dus bepaalt, dat van Rijkswege wordt gegeven landbouw- en handels- hoogeronderwijs, dan spreekt het vanzelf, dat dit kan ge schieden aan hoogescholen. Er kunnen daarvoor Hoogescholen worden gevestigd, en het heeft geen zin dergelijke bepaling nu hier nog eens op te nemen. De geachte spreker is dan ook van de Hoogescholen gaan spreken, alleen omdat het opschrift hier spreekt van Hoogescholen. Ik geef den Minister dan ook toe dat, wanneer men ongepraejudicieerd wil laten de vraag, of het landbouw- en handelshoogeronderwijs aan Hoogescholen zal gegeven worden, wij hier eenvoudig van Hoogescholen moeten spreken zonder landbouw- en handels- hooger onderwijs daarbij te vermelden. Het artikel zou dan ongeveer in dezen geest kunnen luiden «Er wordt van Rijkswege gevestigd een Technische Hoogeschool; omtrent de vestiging van andere Hoogescholen wordt nader door de wet beslist.» Dan is de zaak ongepraejudicieerd en de bedoeling dat wel degelijk hooger landbouw- en handelsonderwijs zal worden gegeven, blijkt duidelijk uit de discussie. Daarmede is dan tevens aan het forrneele bezwaar tegen het amendement van den heer van Karnebeek te gemoet gekomen. De heer van Karnebeek: Ik meen dat, wanneer men het denkbeeld van den heer Heemskerk toepast, men wel degelijk praejudicieert. De door hem voorgestelde bewoording heeft nu dezelfde strekking als die van het wetsontwerp, zooals het thans luid en daardoor zou dus, zooals de Minister ook bedoelt, wel degelijk gepraejudicieerd worden. Mijn bezwaar, dat door velen gedeeld wordt, is juist dat het artikel de beteekenis heeft dat het hooger onderwijs voor handel en landbouw niet anders zal gegeven worden dan in Hoogescholen. Dat willen wij juist niet hebben in de wet, maar het tegendeel willen wij er evenmin in plaatsen. In dien geest heb ik mijn amendement geredigeerd. Ik geef volkomen toe, dat de laatste alinea, die toch voor mijn doel noodig is, eigenlijk is een tautologie van art. 4. Dit is echter zoo groot bezwaar niet, en het moet ons niet weerhouden de zaak te regelen als de Kamer verlangt. De constructie van de wet is zóó, dat er zijn drie hoofdstukken, één voor gymnasia, één voor Hoogescholen en één voor Universiteiten. Nu moet de bepaling van art. 32 ondergebracht worden in een van die drie hoofd-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1904 | | pagina 103