100
stukken. Het kan niet in het hoofdstuk van de gymnasia, dat spreekt
vanzelf; het moet noodzakelijk ondergebracht worden in het hoofdstuk
der Hoogescholen. Er dient dus ook uit het oogpunt van een behoorlijken
vorm verband gelegd te worden tusschen dit artikel en het intitulé van
het hoofdstuk waarin men het artikel vindt, en dat kan, dunkt mij, niet
beter geschieden, dan op de wijze waarop de Regeering zelf het oor
spronkelijk gedaan heeft.
Ik veroorloof mij dan ook den heer Heemskerk te doen opmerken,
dat, indien hij tegen die bewoording «er kunnen daarvoor Hoogescholen
worden gevestigd» bezwaar heeft, datzelfde bezwaar ook geldt legen het
oorspronkelijk wetsontwerp van den Minister. Ik geloof echter niet, dat
in dat onderwerp dit bezwaar aan iemand in het oog is gevallen; men
beschouwde het toen, alsof door den facultatieven vorm de bepaling niet
besliste omtrent de quaestie, of het hierbedoelde hooger onderwijs al dan
niet in Hoogescholen zou gegeven worden.
De heer Talma: Mijnheer de Voorzitter! Ik wensch een enkele op
merking te maken over het amendement van den heer van Karnebeek,
omdat ik meen, dat de heer van Karnebeek door zijn amendement
iets doet wat hij juist wil vermijden.
Een van de punten in geschil toch is, of er zal zijn een Landbouw-
hoogeschool en een Handelshoogeschool, dan wel of het hooger landbouw-
en handelsonderwijs zal gegeven worden aan een Universiteit.
Hoe staat nu de zaak? Er zijn volgens het ontwerp drie inrichtingen
waar hooger onderwijs gegeven wordt: een Gymnasium, een Hoogeschool
en een Universiteit; van de Universiteit wordt gezegd: er zijn vijf objecten
van onderwijsde godgeleerdheid enz.evenzoo wordt bij het begin van
het hoofdstuk der Hoogescholen gezegd, dat de objecten van onderwijs
bij de Hoogescholen zijn de technische wetenschap, de landbouwwetenschap
en de handelswetenschap. Daarbij is feitelijk gepraejudicieerd, dat handels-
en landbouwwetenschappen behooren tot het onderwijs dat gegeven kan
worden aan een Hoogeschool. Het eenige dat niet gepraejudicieerd wordt
is dit, dat volgens de lezing van den heer van Karnebeek er zoowel kan
zijn een afzonderlijke Landbouwhoogeschool en een afzonderlijke Handels
hoogeschool, als dat het hooger onderwijs in landbouw en handel gegeven
wordt aan een andere Hoogeschool, nl aan de technische; maar handels-
en landbouwonderwijs aan de Universiteit wordt door het amendement
van Karnebeek uitgesloten. Daarom meen ik, dat de heer van Kar
nebeek wel degelijk praejudicieert door zijn amendement.
De heer van Karnebeek: Mijnheer de Voorzitter! Ik moet nog even
tegen de beschouwing van den heer Talma opkomen.