101
Er staat in mijn amendement, dat dit hooger onderwijs nader bij de
wet zal geregeld worden.
Ik laat natuurlijk daar of ik vóór zoo'n wet zou zijn, maar die wet
zou kunnen inhouden een wijziging van de inrichting der faculteiten aan
de Universiteiten. Dat spreekt immers vanzelf.
Nu betoogt de heer Tal ma, dat de te maken wet niet anders zal kun
nen regelen dan bij wijze van afzonderlijke Hoogescholen, omdat deze be
paling staat in de rubriek der Hoogescholen.
Mijnheer de Voorzitter! Juist daarom is de derde alinea van mijn amen
dement noodig, waarin het tegendeel van hetgeen de heer Tal ma be
weert, wordt aangegeven. Immers, in die alinea staat niet „er zullen"
maar „er kunnen Hoogescholen worden gevestigd", hetgeen dus veronder
stelt dat het ook op een andere wijze mag gedaan worden.
De heer Talma: Mijnheer de Voorzitter! De derde alinea van het
amendement zou inderdaad zeggen wat de heer van Karnebeek er in
leest, wanneer er nog niet een derde mogelijkheid was, die de geachte
afgevaardigde niet noemt. De geachte afgevaardigde zegt: er staat: „er
kunnen" en daaruit blijkt, dat het onderwijs niet alleen aan een Hooge-
school, maar ook aan een Universiteit kan worden gegeven. Neen, uit
het opschrift van hoofdstuk II blijkt, dat het onderwijs moet gegeven
worden aan een Hoogeschool; en nu beteekent „er kunnen" dat het kan
gegeven worden aan een Technische Hoogeschool of aan een speciale
Hoogeschool. „Er kunnen" zegt niet, dat aan de Universiteiten dat onder
wijs kan worden gegeven. Integendeel, in een ander hoofdstuk wordt
het universitair onderwijs omschreven, en uit den aard der zaak valt daar
niet onder, wat in dat hoofdstuk als object van onderwijs aan Hooge
scholen wordt genoemd.
Nu geef ik den heer van Karnebeek toe, dat een latere wet deze
geheele wet kan wijzigen, maar wat zegt dit. Datzelfde geldt van de ge-
heele zaak. Immers evengoed els wij op dit oogenblik verklaren dat
onderwijs te willen, kan een latere wet verklaren, dat hel niet zal wor
den gegeven. Het gaat niet om hetgeen later geschieden kan, maar om
wat nu wordt verklaard.
Het amendement bedoelt in de wet iets neer te schrijven, en dat wat
neergeschreven wordt praejudicieer: naar mijn overtuiging op de regeling
van de zaak. Ook na de nadere toelichting dm de heer van Karnebeek
heeft gegeven, blijkt, dat een praejudicie werkelijk plaats heeft.
De heer Nolens: De hoofdzaak is deze: wil men praejudicieeren, ja of
neen; wil men de zaak vastgesteld hebben en bepalen, dat er een afzon
derlijke Hoogeschool zal komen, ja dan neen? In het wetsontwerp, zooals