106 dagteekening zijn, maar daaruit valt niet af te leiden dat mijn conclusie onjuist zou zijn, dat de meerdere preferentie, die in den handel in het buitenland en hier, aan jongelieden in Duitschland opgeleid, gegeven wordt, zou verklaard worden daaruit, dat. zij hooger handelsonderwijs hebben genoten. Hetgeen van morgen gezegd is omtrent de Polytechnische School werpt de redeneering van den geachten afgevaardigde geheel omver. Een iedereen zal moeten erkennen, dat, hoewel de Polytechnische School te Delft niet het karakter draagt van een Technische Hoogeschool, inder daad het technische onderwijs dat daar gegeven wordt, het karakter van hooger onderwijs draagt. De bedoeling is om een school van in naam lager orde den titel te geven, die haar toekomt. Zoo mag uit de voor treffelijkheid van onze waterstaatsingenieurs niet worden afgeleid dat het niet noodzakelijk zou zijn om de Polytechnische School tot een Technische Hoogeschool te hervormen. De voortreffelijkheid van de jongelieden in Duitschland is hier aan toe te schrijven, dat zij onderwijs hebben genoten op een School, die het ka rakter van een Hoogeschool droeg. De geachte afgevaardigde heeft er in de tweede plaats op gewezen dat de Handelshoogeschool te Leipzig wel Hoogeschool heet, maar dat zij toch verbonden is aan de Universiteit Dit zegt niets tegen mijn beweren. Wat ik vanmorgen met kracht bestreden heb, dat is het opnemen van het onderwijs in de handelswetenschappen bij het universitaire onderwijs, maar ik heb volstrekt niet gezegd, dat die school niet zou kunnen ver bonden worden aan de Universiteit. Ik geloof zelfs, dat het handelsonderwijs zoo aan de Universiteit zou kunnen verbonden worden, dat het als univer- sïteits-instituut optrad. Ik heb verder beweerd, dat het daartoe niet voldoende was om in enkele faculteiten enkele professoren aan te stellen. Ik heb gezegd, dat het hoogere landbouw- en handelsonderwijs een onderwijs moest zijn, dat zijn eigen organisatie, zijn eigen examens en zijn eigen doctoraten heeft. Wat te Leipzig geschiedt, is in het minst niet in strijd met het door mij beweerde. De geachte afgevaardigde uit Utrecht, de heer Röell, heeft gezegd, dal ik hedenmorgen in mijn eerste rede met beslistheid zou hebben uitgespro ken, dat de veeartsenijschool zou moeten verbonden worden aan de land bouwschool. Zoo iets heb ik volstrekt niet beweerd, ijt heb dit punt alleen uit dit oogpunt besproken, dat men in het kader van een Landbouwhooge- school het veeonderwijs, als ik het zoo mag zeggen, kan opnemen, maar dat men ook wel daarnaast kan plaatsen een afzonderlijke veeartsenijschool voor de pathologie en de medicatie van het vee, en ook voor het normale wezen van het vee. Op de laatste wijze zou men echter krijgen twee soorten van leeraren aan beide scholen, wat met het oog op de kosten

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1904 | | pagina 110