109
Dr. Kuyper en de Rijks-Landbouwschool. 1)
In de vergadering van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, gehouden
op 4 Maart j.l., werd door den minister van binnenlandsche zaken ten
aanzien van de Rijkslandbouwschool te Wageningen o.a. gezegd:
„Ik zal niet uitweiden over de landbouwschool te Wageningen; maar
ik meen toch wel te mogen zeggen, dat men thans vrij eenparig
toestemt, dat die school een mislukking is geweest, zoowel wat de
wijze van opzet betreft, als wat aangaat de resultaten daarvan verkregen.''
Voorts: „Wat mij betreft zou ik het dan ook zeer betreuren indien
een poging gedaan werd om de landbouwschool te Wageningen op te
voeren tot een school van hooger onderwijs; ik zou dit verloren moeite
achten; van die school is, wanneer men den weg van hooger onderwijs
op wil, krachtens haar oorsprong, niets te maken."
In deze uitlating hebben de gezamenlijke leeraren van de aangevallen
school aanleiding gevonden zich tot den minister van waterstaat te wenden
met het volgend protest:
„Uw Excellentie zal kunnen beseffen met welk groot leedwezen deze
woorden van den minister van binnenlandsche zaken door ons onderge-
teekenden, allen leeraren aan de afdeeling Hoogere Land- en Boschbouwschool
der Rijkslandbouwschool, zijn vernomen, te meer daar ze zijn gesproken
door eén van Uwer Excellentie's ambtgenooten onder wiens departement
de school, waaraan zij verbonden zijn, niet ressorteert.
Zij zijn van oordeel, dat de Rijkslandbouwschool met de middelen, die
haar ten dienste stonden zooveel mogelijk heeft gepresteerd, dat het onderwijs
aan haar gegeven zeker niet achterstaat bij dat aan buitenlandsche in
richtingen van hooger landbouwonderwijs verstrekt; dat zij, hoewel een
middelbare school, zoowel voor den Nederlandschen als voor den Indischen
landbouw tal van mannen heeft geleverd, getuige slechts het groot getal
ambtenaren op 't gebied van land-, tuin- en boschbouw in dienst van de
Regeering hier te lande en in Indien werkzaam, die in bekwaamheid niet
behoeven onder te doen voor velen, die in 't buitenland aan inrichtingen
van hooger landbouwonderwijs zijn gevormd. Dit alleen moge voldoende
zijn om te bewijzen, dat de Rijkslandbouwschool wat hare resultaten aangaat
niet als eene mislukking mag worden beschouwd.
Zij zijn voorts van meening, dat men, indien men tot invoering van hooger
landbouwonderwijs, waar dan ook gegeven en hoe dan ook georganiseerd,
mocht willen overgaan, zijn aanknoopingspunten om tot dat onderwijs te
Algemeen Handelsblad, 16 Maart 1904. Avondblad. Derde blad;
en 11 April 1904. Ochtendblad.