15
sterren in de nabijheid van den eersten vertikaal, terwijl telkens
de resultaten voor een ster oost en een west werden gecombineerd.
Van iedere ster werden vier zenitsafstanden twee met kijker
noord, twee met kijker zuid gemeten; in eiken stand werden
de voorbijgangen bij vijf draden waargenomen. In den regel werd
eiken avond vóór de breedte- of azimutbepaling één paar sterren
waargenomen en evenzoo daarna; bij een lang verloop der waar
nemingen bovendien één paar in den tusschentijd.
Voor de breedtebepaling werden cireummeridiaanswaarnemingen
uitgevoerd; van elke ster werden telkens 6 hoogten gemeten, 3 bij
kijker oost, 3 bij kijker rvest en in eiken stand de voorbijgangen
bij twee draden waargenomen. In het geheel zijn 16 sterren voor
de breedtebepaling gebruikt, 8 ten noorden en 8 ten zuiden van
het zenit; de zenitsafstanden wisselden af tusschen 14°,9 en 23°,4.
Voor de middelbare fout van het resultaat op een ster is ge
vonden 0",82; hieruit volgt voor de middelbare fout van het eind
resultaat, waarvan het gewicht 16 bedraagt 0".21.
Het azimut werd afgeleid uit waarnemingen op sterren op korten
afstand boven den horizon en in de nabijheid van den eersten
vertikaal. Op ruim 4900 meter van het station was een nachtsignaal
aangebracht, bestaande uit een scherm met vertikale spleet, waar
achter des nachts een lamp werd geplaatst, bevestigd op een kleinen
steenen pilaar. Het azimut der verbindingslijn met dat signaal
werd direct bepaald.
Er werden hiervoor vier seriën van waarnemingen uitgevoerd;
twee op oostelijke, twee op westelijke sterren; elke serie bestond
uit 24 waarnemingen, 12 met kijker noord en 12 met kijker zuid;
de ster werd telkens waargenomen midden tusschen de vertikale
draden. Het resultaat van twee waarnemingen in verschillende
kijkerstanden als gewichtseenheid nemende, verkreeg men voor de
middelbare fout van deze 1",76; de middelbare fout van het eind
resultaat, welks gewicht 48 is, bedraagt dus 0",25.
Het nachtsignaal werd door hoekmeting, waarbij achter de spleet
een heliotroop werd geplaatst, verbonden met de richtingen G. Betoeng
en G. Tenggamoes; elk van beide hoeken werd twaalfmaal gemeten;
de som bedroeg 0",84 minder dan de vereffende hoek van het
driehoeksnet. Het verschil werd gelijkelijk over beiden verdeeld,
met de vereffende hoeken werden de azimuts der beide zijden van
het driehoeksnet afgeleid.