211
De Mannesmann-jalon.
Ei' is een kleine tegenspoed waaraan wij bij onze werkzaam
heden te velde bloot staan, die, wanneer de weergesteldheid on
gunstig is en het op te nemen terrein door zijn eigenschappen
velerlei bezwaren in den weg legt, tot een ware ergernis kan aan
groeien, omdat zij voortvloeit uit een niet onmiddellijk te verhelpen
gebrek, van den voor iedere meting, klein of groot, onmisbaren jal on.
In den regel blijkt reeds spoedig na indienststelling, vooral bij
veelvuldig gebruik op harden grond, de stevigheid van het verband
van den ijzeren schoen en de houten staaf verloren te zijn gegaan,
waardoor een nauwkeurig uitzetten der meetlijnen ongemeen wordt
bemoeilijkt, wat bovendien dezen arbeid zeer vertraagt.
De Mannesmann-jalon lijdt niet aan genoemd euvelzijn schoen
bestaat uit een speciaal voor het doel geharde stalen punt, die door
middel van termiet tot een onverbreekbaar geheel werd verbonden
met een 20 c.M. lange, dunne, stalen Mannesmann-buis, ter
wanddikte van 2 m.M.
De stalen buis verhindert, dat het hout in aanraking komt met
den bodemhare lengte is er op berekend, dat dit contact zelfs niet
te vreezen is in zeer lossen grond; een wegrotten van het hout en
als gevolg daarvan breken van den jalon is hierdoor buitengesloten.
De kans van breken is nog zeer gering, wijl geen schroeven het
hout met den schoen verbinden, doch de houten staaf in den schoen
gedreven werd.
De jalons, een fabrikaat der werkplaats van Otto Dammig te
Bielefeld, zijn billijk in prijsnaar believen zwart-wit of zwart-rood
geschilderd, zijn zij verkrijgbaar in de lengte van IV2—5 Meter,
doorsnede 28 m.M., tegen 2 Mk.—5.50 Mk.
H.
Berichten.
Bij K. B. van 22 Juli 1904 no. 30 zijn benoemd tot surnumerair
van het kadaster G. Ritmeester te Utrecht en L. W. Romijn te
Amsterdamen bij Kon. Besl. van 17 September 1904, No. 46, tot
diezelfde betrekking J. W. Roelfsema te Asseti en K. M. Sillevis
te 's Gravenhage.