22 voor, dat een dergelijk punt van hoogere orde is gelegen buiten de eigenlijke grenzen der graadafdeeling, die men zich dan slechts zooveel noodig uitgebreid moet denken. Uit de coördinaten worden verder afgeleid de lengten der driehoekszijden in de projectie en de zoogenaamde richtingshoeken, dat zijn de hoeken die de zijden met de Y-as maken; deze komen niet met de azimuts overeen, omdat de meridianen in de kegelvormige projectie niet evenwijdig loopen. Aan de op het aardoppervlak gemeten hoeken moeten voor de overbrenging in de projectie, waarin men weer de rechtlijnige koorden in plaats van de gebogen projecties der driehoekszijden bezigt, reducties worden aangebracht. Daar de hoekpunten op niet grooten afstand van het centraal punt zijn gelegen en de driehoekszijden in den regel niet langer dan 20 kilometer zijn, gaan die reducties nimmer enkele secunden te bovenzij worden daarom verwaarloosd, of feitelijk bij de vereffening in het platte vlak te zamen genomen met de fouten der waarnemingen, die grootheden van dezelfde orde zijn en veelal een overwegenden invloed hebben. Wanneer een punt der derde orde zich bevindt in de onmiddellijke nabijheid van de grens eener graadafdeeling, kan het na de coör- dinatenberekening blijken, dat het niet is gelegen in de graadafdeeling, op welke de berekening betrekking heeft. Het is dan niet noodig deze op nieuw uit te voeren, maar uit de gevonden coördinaten kunnen die met betrekking tot het assenstelsel der aangrenzende graadafdeeling door een eenvoudige berekening worden afgeleid. De formules en tafels voor de toepassing der polyeder-projectie vereischt, zijn opgegeven in Afdeeling VI der reeds vermelde ver zameling. Bij de berekeningen betrekking hebbende op de driehoekspunten der derde orde worden logarithmen met zes decimalen gebezigd; de coördinaten worden genomen tot in decimeters, de richtings hoeken tot in tiende deelen der secunden. In het geheel zijn thans van 369 punten der derde orde de coördinaten berekend. Tot het bepalen van de hoogte der driehoekspunten worden op de stations trigonometrische hoogtemetingen uitgevoerd; de univer- saalinstrumenten geven toch gelegenheid vertikale hoeken te meten 8. De lioogtebepalingen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1904 | | pagina 22