222
leden dei' Kamer en ik ben bereid, als de Minister het zoover wil laten
komen, de uitspraak van de Kamer te vragen in den vorm eener motie.
Mij komt dit echter voor een uiterste redmiddel te zijn; verkieslijk ware,
dunkt mij, dat de Minister, ook zonder motie, aan den blijkbaren wensch
der Kamer gevolg gaf.
De heer Roessingh: Mijnheer de Voorz'itter! De heer van Raalle
heeft gesproken over het organisatiebesluit van 1904 en bepaaldelijk over
art. 127, handelende over de leeftijdsgrens voor het ontslag van de amb
tenaren daar genoemd.
Aanvankelijk lachte het mij meer toe om in het geheel geen grens
van leeftijd op te nemen, omdat men dan vrijer bleef tegenover de toe
komst, wanneer wij toch een regeling zullen krijgen van den rechtstoestand
der ambtenaren; maar bij nader inzien, omdat toch het organisatiebesluit
ook op andere punten moet worden uitgevoerd, heb ik mij in een grens
bepaling leeren voegen, maar wensch ik toch de grens hooger gelegd te
zien dan 65 jaar
De argumenten door den geachten afgevaardigde uit Rotterdam aan
gevoerd zijn mijns inziens zóó treffend, dat ik ze niet zou kunnen ver
meerderen of versterken. Doch terwijl ik mij aansluit aan diens betoog
en dit mij voorkomt sterk te zijn, wensch ik daartegenover te wijzen op
de zwakheid van de argumenten des Ministers.
Eerst heet het, dat men niet gaarne ambtenaren ontslaat uit vrees
van hen te krenken.
Maar, Mijnheer de Voorzitter, juist dit besluit zal aanleiding moeten
geven, dat er ernst mede gemaakt wordt, om ambtenaren te ontslaan als
zij volgens art. 129 van dit besluit ontslag verdienen en dit kan dan niet
krenkend zijn.
Een ander argument is, dat van de grootste helft der oudere ambtenaren
niet volmondig kan worden toegegeven, dat zij nog ten volle in staat zijn
hun betrekking naar eisch te vervullen. Dit kan waar zijn, maar daar
staat tegenover dat wellicht een even groot aantal dat wel zal doen en
niet tot offer mogen vallen van ongeschikten.
Verder heet het, dat het voorkomt, dat een bejaard ontvanger weinig
meer doet dan eenige onmisbare handleekeningen stellen.
Wij moeten het gelooven, Mijnheer de voorzitter, als de Minister het
zegt, maar dan kan ik daar tegenover stellen dat er ook jongere ambtenaren
zijn, die weinig meer doen, en dus zou het goed zijn om die dan op
jongeren leeftijd te ontslaan, want die doen dat dan uit gemakzucht, maar
daaruit volgt, dat het hier niet geldt een quaestie van leeftijd.
Dan lees ik:
„Al hadden de ambtenaren vroeger het vooruitzicht ook na hun 65ste