226
dezen heel onaangenaam zou zijn de betrekking die zij meenden te kunnen
houden om daarvan de revenuen te plukken, te moeten verlaten en met
pensioen, dat wil zeggen, in het mooiste geval, voortaan met 2/3 van het
vroegere traktement, naar huis te worden gezonden, zal ieder begrijpen.
En wat antwoordt daarop nu de Regeering?
Dat antwoord komt hierop neer:
„Al hadden die ambtenaren vroeger het vooruitzicht ook na hun 65ste
jaar in dienst te kunnen blijven, geen hunner kon vooruit weten, of hij
zelfs dien leeftijd in gezondheid zou bereiken en indien zij bij het nemen
van ingrijpende maatregelen voor zich zeiven en voor hun gezin, een langer
in dienst hlijven als een vaststaand feit hebben aangenomen, dan is dat
niet vrijHo- pleiten van zekere luchthartigheid."
„Die menschen hadden een en ander niet moeten doen, want wie waar
borgt hun dat zij gezond blijven en hun plichten konden blijven waarnemen."
Ik zou willen vragen, wat hadden ze moeten nalaten'' Weet de Minister
wel, dat er ambtenaren van 65 jaar zijn, die nog kleine kinderen hebben,
voor wier geheele opleiding zij nog moeten zorgen? Zij hadden dus, wie
weet hoeveel vroeger, maar niet moeten trouwen. Ja, de heeren kunnen
er wel om lachen, maar de feiten de kinderen merkt men op zijn
er. Gesteld dat die ambtenaren geen kleine kinderen meer hebben, is
het dan zooveel beter? Zij hebben bij voorbeeld zoons, die zich bekwamen
voor de posterijen, de telegraphie, of voor andere takken van den Staats
dienst, of wel die te Leiden, Utrecht, Groningen, of Delft, of aan andere
instellingen van onderwijs studeeren, wat dan? Zijn dat niet juist de
jaren al gooien die jonge menschen het geld niet over den balk waarin
veel van de ouders wordt gevorderd? Moest men, omdat men niet veel
middelen bezat, doch door zijn kennis, ijver en gedrag kans zag een goede
promotie te maken, zijn kinderen maar in onkunde laten opgroeien?
Mijnheer de Voorzitter, ik noem die bewering niet ernstig.
En nu het bezwaar van het pensioen. Daarvan wordt gezegd, dan had
men zijn surnumerairstijd maar moeten inkoopen. Ja, Mijnheer de Voor
zitter, maar de vraag is, of toen daarvoor de gelegenheid bestond, die
ambtenaren wel in de omstandigheid verkeerden dat zij niet alleen het
verschuldigde daarvoor konden beloven, maar ook betalen. Ik zou dat
sterk betwijfelen. En heeft de Minister wel de gevolgen ook van deze
stelling overdacht. Ik twijfel er aan?
Wat toch is het geval? De Minister zegt: «het belang van den dienst
eischt het» en het gevolg zal dus wezen dat al de 65-jarige ambtenaren
moeten worden gepensioneerd. Consequent doorredeneerende zal men
dezen maatregel dan ook moeten doorvoeren bij alle andere Departementen;
want is het waar dat het physiek en geestelijke van het individu niet
toelaat bij dezen tak van Staatsdienst de menschen langer dan tot den