229
natuurlijk niet controieeren, maar zij werd mij gegeven door een man
van het vak en ik heb alle reden die berekening te vertrouwen. Het is
alleen maar een waarschuwing, als het niet zoo is zal de Minister mij
zonder twijfel tegenspreken. Ik acht daarenboven deze nieuwe regeling,
en daarbij sluit ik mij volkomen aan bij den beer van Raai te, ontijdig,
inopportun. De geachte afgevaardigde heeft er op gewezen dat wij binnen
kort, zeer vermoedelijk ten minste, de regeling van de rechtspositie zullen
krijgen. Ik kan mij deze regeling niet anders voorstellen dan dat daarbij
de bepalingen omtrent ontslag ook zullen moeten worden opgenomendit
kan, dunkt mij, niet anders, en nu komt het mij voor, dat waar dit te
verwachten is, de bewuste bepaling van het organisatiebesluit vooralsnog
niet had moeten genomen worden.
Op die gronden en onder verwijzing naar hetgeen door anderen straks
is gezegd, zou ik den Minister willen vragen om de bepaling van de 65
jarige leeftijdsgrens alsnog in nadere overweging te willen nemen.
De heer Harte van Tecklenburg, Minister van Financiën: Er zijn
door verschillende sprekers een aantal onderwerpen behandeld, waaromtrent
ik met een kort woord van antwoord wensch te dienen.
De heer van Ilaalte heeft ter sprake gebracht de organisatie van het
personeel bij de directe belastingen. Hij noemde dit een zeer moeilijk
onderwerp en was zoo welwillend daarbij op te merken, dat over het al
gemeen de behandeling dezer zaak gelukkig is geweest en in ruimen kring
tevredenheid heeft gewekt. Intusschen blijkt uit de vele opmerkingen
hedenavond ter zake gemaakt, dat de getroffen regeling toch niet geheel
onverdeelden bijval heeft gevonden.
De geachte afgevaardigde gaf als zijn meening te kennen, dat, wat het
meerendeel der bezwaren betreft die men tegen de in het leven geroepen
regeling zou kunnen inbrengen, de tijd nog niet daar is, om hieraan door
wijziging te gemoet te komen, maar dat er één punt is, ten aanzien waarvan
verandering reeds nu noodzakelijk is. De geachte afgevaardigde bedoelt
de gestelde leeftijdsgrens.
Blijkbaar bestaat er groot verschil van meening omtrent de noodzakelijk
heid van het stellen van een leeftijdsgrens.
De heer van Raalte heeft tegen zoodanigen maatregel op zich zelf geen
bezwaar, maar de heer Smeenge ontkent de noodzakelijkheid, ofschoon
hij verklaard heeft de zaak thans in beginsel niet te willen bestrijden.
Ik acht een leeftijdsgrens op zich zelf noodzakelijk. Zonder zoodanige
grens ik spreek bij ervaring wordt er nagenoeg nooit toe overgegaan
een ambtenaar die zijn sporen heeft verdiend, maar wegens hoogen leeftijd
den dienst niet meer naar behooren kan verrichten, te ontslaan.
Nu zegt men van verschillende zijden, dat men dat niet behoorde na