230
te laten. Ik zou bijnai zeggen, wie zoo spreekt kent toch eigenlijk het
menschelijk hart niet. Wanneer een ambtenaar zeer verdienstelijk is
geweest, is het een harde maatregel hem op den ouden dag, waarop hij
eigenlijk de kroon zou behooren te krijgen voor zijn trouwe diensten, met
een merk van onbekwaamheid uit den dienst te verwijderen, en met het
stijgen van de jaren van den betrokkene wordt het bezwaar van ingrijpen
grooter. De ervaring heeft voldoende bewezen, dat hij het ontbreken van
een leeftijdsgrens, ambtenaren die reeds niet geheel geschikt meer zijn
voor hun taak van den eenen op den anderen dag in dienst worden ge
houden te meer omdat dikwerf, wanneer het verleenen van ontslag wordt
overwogen, van alle kanten wordt bewe_erd,-dat. die-maatregel cteirdüütt
varrTterrtrétrokkene zou veroorzaken of verhaasten.
Bij het ontbreken van een leeftijdsgrens neemt dus het getal zeer oude
ambtenaren steeds toe.
Dit alles wijst derhalve op de noodzakelijkheid van het stellen van een
leeftijdsgrens. Nu rijst echter de vraag: waar moet die grens worden
getrokken? Deze vraag heb ik zeer ernstig overwogen en ik erken, dat
op dit punt verschil van zienswijze mogelijk is. De heer van Kaalte wil
een leeftijd van 70 jaar aangenomen zien. Maar zij wien ik met grooten
ernst heb afgevraagd, of in het algemeen ambtenaren na het hereiken
van den 65-jarigen leeftijd nog volkomeu voor hun taak berekend zijn,
hebben, op een enkele uitzondering na, die vraag ontkennend beantwoord.
Daarbij komt, dat mij nog niet lang geleden twee gevallen zijn voor
gekomen, waarin mij is gebleken welke nadeelige gevolgen dat verminderen
van geschiktheid heeft, niet alleen voor den ambtenaar zelf, maar ook
voor degenen op wie hij als chef toezicht moet houden.
In die gevallen hadden klerken zich schuldig gemaakt aan oneerlijkheid,
en bij het onderzoek, dat ik persoonlijk instelde bleek mij, dat die on
eerlijke handelingen alleen hierdoer mogelijk zijn geweest, dat de betrokken,
reeds op leeftijd zijnde ontvangers niet voldoend scherpe controle hadden
geoefend. Langzamerhand was de leiding van het kantoor overgegaan
op de ondergeschikten en dit had aanleiding gegeven tot misstanden, welke
ten slotte uitliepen op het plegen van malversatiën door enkelen van het
personeel.
Ik behoef niet te zeggen, dat, waar ik de hoogst ernstige gevolgen van
gebrek aan activiteit bij oude ambtenaren die de verantwoordelijkheid
niet alleen voor eigen werk, maar ook voor de dienstvervulling van het
aan hun toezicht onderworpen personeel hadden te dragen, zoo voor oogen
had, ik versterkt hen in de meening, dat het verkeerd is de leeftijdsgrens
te hoog te stellen. Ik herhaal, dat naar de meening van in deze tot
oordeelen bevoegden, die de zaak ernstig hebben overwogen, de leeftijd
van 65 jaar als juiste grens moet worden beschouwd.