232 oog moet worden verloren, dat de betrokken ambtenaren meer dan eens in de gelegenheid zijn geweest, om gebruik te maken van de gunstige bepalingen van vroegere wetten omtrent den pensioeninkoop van surnu merairs-jaren. Hadden zij die jaren ingekocht, dan zouden zij op 65-jarigen leeftijd recht hebben kunnen doen gelden op vol pensioen. Er zijn er ik geef het den heer S meen ge toe die bij gemis van de vereischte middelen zich van inkoop hebben onthouden. Maar er zijn er zeker nog meerderen die uit gebrek aan voorzorg van de bevoegdheid tot inkoop geen gebruik hebben gemaakt. Hoe dit zij, ook in de omstandigheid dat laatstgenoemde de 40 dienst jaren niet meer zouden kunnen halen, ligt een hardheid en ik hen dus, ten einde deze "weg te nemen, bereid aan de Koningin voor te stellen het betrokken Koninklijk besluit aan te vullen in dien zin, dat voor de ambtenaren die bij het in werking treden van het besluit bij de admini stratie der directe belastingen in dienst waren, het ontslag dat hun vol gens art. 127& of art. 166 zou moeten worden verleend, uitgesteld wordt totdat zij 40 bezoldigde dienstjaren zullen tellen, waaronder 5 met den pensioensgrondslag dien ze hadden bij het bereiken van den vollen ouder dom van 65 jaren; echter onder voorwaarde, dat zij voor hun ambt ten volle geschikt blijven en voorts met deze beperking, dat zij worden ont slagen uiterlijk aan het einde van het kalenderjaar waarin zij den vollen ouderdom van 70 jaar hebben bereikt. Ik meen dat op deze wijze voldoende zal worden te gemoet gekomen aan de bezwaren welke tegen de leeftijdsgrens van 65 jaar in het midden zijn gebracht. Verder wensch ik niet te gaan. Waar de 65-jarige leeftijd mijns inziens de juiste grens is, wensch ik daarvan niet af te wijken. Verschillende sprekers blijken mijn zienswijze niet te zijn toegedaan. Het staat der Kamer natuurlijk vrij, bij motie bijv., van een andere meening te doen blijken. Ik zal niet zeggen dat ik zulk een motie naast mij zou neerleggen, wèl dat ik niet motu proprio het voorstel zou doen om het, organiek besluit in den zin van verhooging van de leeftijdsgrens te wijzigen. De heer van Raalte: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb den Minister toegegeven, dat het wenschelijk kan zijn om een leeftijdsgrens voor het ontslag van ambtenaren aan te nemen en tot mijn genoegen hebben andere sprekers ofschoon zij, indien zij voor mij gesproken hadden, misschien zouden hebben betoogd, dat het beter was om in het geheel geen leef tijdsgrens te stellen verklaard, dat zij, nu de discussie eenmaal dezen loop had genomen zich bij zoodanige leeftijdsgrens zouden neerleggen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1904 | | pagina 242