233 Het eenige verschil, dat thans nog tusschen den Minister en de Kamer overblijft, is, dat hij die leeftijdsgrens wenscht te stellen bij het 65ste en wij dit wenschen te doen bij het 70ste jaar. ISiu zal ik niet weer in herhalingen treden van de argumenten door mij ten gunste van den leeftijd van 70 jaar gebezigd; ik ontken niet dat door den Minister aan den anderen kant ook argumenten zijn gebezigd welke hun beteekenis hebben. Maar hierop komt het aan, dat de Minister erkent, zonder dat hij in staat was dadelijk de financieele gevolgen te kunnen aangeven van de maatregelen, die door hem genomen zijn, dat een zeer zware last zal worden gelegd op de schatkist. En tegen dat bezwaar helpen geen overgangsbepalingen als hoedanig de Minister er eenige heeft genoemd. Tegen dat bezwaar helpt geen ander redmiddel dan de leeftijdsgrens te bepalen op 70 jaar. Intusschen heeft de Minister verklaard, dat hij uit eigen beweging niet verder wenscht te gaan, maar aan den anderen kant is hij zoo tegemoet komend geweest als een Minister in zijn omstandigheden maar kan zijn, en heeft hij duidelijk doen uitkomen, dat wanneer de Kamer haar oordeel uitspreekt in den vorm van een motie, hij die niet naast zich zou neer leggen. Ik geloof dat dit een parlementaire vorm is om te kennen te geven, niet alleen dat de Minister die eventueele motie niet in den wind zal slaan, maar dat die een aanleiding voor hem zal zijn om alsnog de zaak te regelen in den geest der motie. Dit geeft mij den moed om een motie aan de Kamer voor te stellen, die ik op het bureau van den Voorzitter zal deponeeren. De Voorzitter: Door den'heer van Raalte is de volgende motie voorgesteld de Kamer, gehoord de debatten over art. 127 van het Koninklijk besluit van 30 Maart 1904, n°. 19, houdende nieuwe bepalingen omtrent de ambtenaren der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, spreekt de wenschelijkheid uit eener wijziging van hetgeen bij dat artikel wordt bepaald sub in dien zin, dat in de plaats van den leeftijd van 65 jaren worde gesteld die van 70 jaren, en gaat over tot de orde van den dag. De motie wordt ondersteund door de heeren de Savornin Lohrnanj Smeenge, Goeman Borgesius en Bos, en maakt derhalve een onder werp van beraadslaging uit. De Voorzitter: Ik stel voor de motie te gelijk met het aanhangige artikel te behandelen. Daartoe wordt besloten.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1904 | | pagina 243