237
landbouwschool, en slechts scholen van dien aard mogen volgens art. 3
der wet van 3 Februari 1902 Staatsblad N°. 14) tot het beheer van den
Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid gebracht worden.
Memorie van Anticoord.
Vde Afdeeling.
Omtrent de zoogenaamde ruilverkaveling is een onderzoek aanhangig
bij het Nederlandsch Landbouwcomité, dat eene commissie heeft benoemd
om een wetsontwerp betreffende deze aangelegenheid samen te stellen.
De ondergeteekende ziet het resultaat van dat onderzoek met belang
stelling te gemoet. Hij stelt zich voor, na de behandeling der zaak in
het comité te overwegen, of het tot stand komen van wettelijke maat
regelen om tot eene betere oeconomische verdeeling van den vaderlandschen
hodem te geraken ware te bevorderen. Inmiddels vestigt hij er de aandacht
op, dat het bestuur der Nederlandsche Heidemaatschappij voor belang
hebbenden de gelegenheid heeft geopend om advies in te winnen over
eene doelmatige verlegging van in cultuur zijnde gronden, van welke
gelegenheid, blijkens het verslag der laatst gehouden algemeene vergadering,
reeds gebruik wordt gemaakt.
Hoogere Burgerschool te Wageningen.
Art. 208. Met betrekking tot de te dezer plaatste te berde gebrachte
aangelegenheid veroorlooft de ondergeteekende zich op te merken, dat
door den Minister van Binnenlandsche Zaken in de laatste jaren de ge-
dragslijn is gevolgd, dat het thans bestaand aantal Rijks-hoogere burger
scholen niet behoort uitgebreid te worden, zoolang niet bij eene, naar
aanleiding van de door de Staatscommissie in te dienen voorstellen te
verwachten, herziening van de wet tot regeling van het middelbaar
onderwijs nopens de toekomstige inrichting van het hoogere burgerschool-
onderwijs eene beslissing zal zijn genomen. Op dien grond kon ook naar
het gevoelen van dien Minister ten opzichte van Wageningen niet worden
bewilligd in de oprichting van eene Rijks-hoogere burgerschool met
vijfjarigen cursus. Wel zegde die Minister toe om, wanneer de gemeente
de school in beheer wilde overnemen, op de ontwerp-begrooting van zijn
Departement voor het dienstjaar 1905 eene subsidie ter tegemoetkoming
in de kosten daarvan te zullen uittrekken, evenals zulks ten opzichte van
andere gemeenten geschiedde. Zoodanige oplossing ware, naar zijne meening,
ook tegenover de gemeente Wageningen geenszins onbillijk geweest, vermits
het voor haar van groot belang was te achten eene volledig ingerichte
«ZüSAMMENLEGUNG» VAN VERSNIPPERDE PFRCEELEN.