29
Op enkele veranderingen slechts kunnen we de aandacht vestigen,
zal deze korte aankondiging niet tot eene bespreking van te grooten
omvang worden uitgebreid.
In 1, de Inleiding, vindt men al dadelijk een paar sprekende
figuren opgénomen ter verklaring van de voornaamste begrippen
der geodesie, de bepaling der punten naar horizontale en verticale
ligging.
De vereffening van een sluitfout in 9 is uitgebreid voor het
geval van verschillende gewichten.
Het gebruik van den spanningsmeter voor bandmetingen is op
genomen bij 17, terwijl in de volgende paragrafen meer uitvoerig
wordt gehandeld over het vergelijken van meetlatten en banden
en de fouten der lengtemeting aan een nadere beschouwing worden
onderworpen.
Bij de planimeters vindt men thans ook de kogelrolplanimeter
van Coradi behandeld. De theorie is niet geheel in overeenstem
ming met de inrichting van het instrument, daar het punt waarmee
de cylinder het kogelsegment aanraakt verandert van hoogte
in verband met den hoek tusschen voerarm en richting der
beweging.
De theorie van den stang- of bijlplanimeter van Prytz, die in
den vorigen druk uitvoerig was behandeld, komt eenigszins verkort
in dezen druk voor.
Onder de rekenlinialen is ook die van Lallemand opgenomen,
terwijl bij de rekenmachines die van Steiger en Egli is vermeld.
Bij de behandeling der lenzen treft men ook hier weder een
veel voorkomende onvolledigheid aan in het aangeven van de
constructie van de plaats van het beeld. Er wordt toch gebruik
gemaakt van het snijpunt van twee van het voorwerp uitgaande
stralen, nml. één evenwijdig aan de hoofdas en de andere gaande
door het optisch middelpunt; voor voorwerpen grooter dan de
lens zullen de stralen evenwijdig aan de hoofdas deze niet treffen.
Beter is het om deze reden om gebruik te maken van de stralen
door het buitenbraudpunt, welke na de breking evenwijdig aan
de hoofdas loopen.
Aan de bespreking van den theodoliet wordt weder eene belang
rijke plaats ingeruimd. Onder de beschreven constructies worden