67
wacht, ontbreekt. De Minister zegt hieromtrent niet meer dan dat alles
niet te gelijk kan. Hieruit zou men dus kunnen opmaken dat het
betreft een quaestie van regeling van werkzaamheden. Of zal de zaak in
elk geval moeten wachten tot de voorgenomen organisatie van hethooger
onderwijs?
Het zou mij aangenaam zijn hieromtrent van den Minister iets naders
te vernemen.
Is dit wetsartikel in zoover al heel vaag, daar staat tegenover dat ik
het in zijn verdere beteekenis meer posilief vind, dan ik wel wenschte.
In de eerste plaats wat aangaat het aantal der op te richten Hoogescholen,
en ten dienste waarvan zij zullen worden daargesteld.
„Er zullen worden gevestigd drie Hoogescholen, een technische, een voor
landbouw- en een voor handelswetenschappen."
De veeartsenijkunde schijnt dus uitgesloten.
Ik betreur dit zeer. Dat veeartsenijkunde op hooger onderwijs aanspraak
heeft, valt m.i. niet te betwisten, en is dan ook in het buitenland reeds
lang erkend, gelijk te recht in het Voorloopig Verslag wordt opgemerkt.
Nog dezer dagen heb ik gezien dat iemand, die hier zijn studiën vol
tooid had, naar het buitenland gegaan is om daar te kunnen promoveeren,
hetgeen hij dan ook te Bern gedaan heeft, alwaar aan het studeeren in
de veeartsenijkunde het doctoraat verbonden is. Evenzeer als andere tak
ken van wetenscbap kan daarop de veeartsenijkunde aanspraak maken.
Gelukkig ademt het antwoord van den Minister een andere geest. Dan
schijnt het wel of hooger onderwijs in de veeartsenijkunde toch in de
bedoeling van den Minister ligt. De Minister wil dit vraagstuk slechts
verschuiven, omdat naar zijn meening drieërlei wegen kunnen worden in
geslagen om daartoe te geraken.
Nu is mijn vraag, of het artikel zoomoet worden opgevat, dat daarmede
geenzins een uitsluiting van hooger onderwijs in de veeartsenijkunde
wordt bedoeld. Of wil de Minister misschien voor veeartsenijkunde uni
versitair onderwijs?
In de tweede plaats wat den landbouw betreft, wijs ik op het woord
„hoogescholen".
Moet men daar nu uit verstaan dat de Minister voor zich zelf reeds een
beslissing heeft genomen hoe dit hooger landbouwonderwijs zal worden
ingericht? Dat het dus zal worden gegeven aan een afzonderlijke Hooge-
school, een vakhoogeschool, en niet aan een Rijks-universiteit?
Het schijnt wel, want de Minister verklaart in de Memorie van Antwoord
dat wel zal worden overwogen of de vestiging van die Hoogeschool in een
Universiteitsstad gewenscht zal zijn. Dat de beoefening der landbouwweten
schappen in dat Universiteits-onderwijs kan worden opgenomen, komt alsnog
niet in aanmerking.