70
Op zich zelf, ook in het belang van het onderwijs, is die weg wellicht
ook niet de slechtste. Althans België geeft ons een zeer sterk sprekend
voorbeeld, dal langs dien weg uitstekende, resultaten zijn te bereiken.
Niemand zal toch willen ontkennen, dat door de technische opleiding in
België zeer knappe menschen worden verkregen, die ook in het buitenland
een goeden naam hebben, en de industrieele belangen van hun land in
het buitenland weten vooruit te brengen Zooals men weet is er te Luik
voor een belangrijk onderdeel der technische wetenschappen, een afzonder
lijke faculteit, geïncorporeerd bij de Universiteit aldaar.
Maar wij hebben hier te doen met bestaande toestanden en, zooals over
het algemeen bjphet afdeelingsonderzoek is erkend, er zal ons niet veel
anders overschieten, ten aanzien van de technische wetenschappen, dan
eenvoudig voort te gaan op den weg waarop wij ons reeds bevinden,
en voor het technisch hooger onderwijs gebruik te maken van de bestaande
inrichting te Delft, met een uitbreiding en verbetering daarvan voor zoo
verre die noodig zijn. Dat zal zeker niet de minst kostbare weg zijn, men
zal langs dien weg zonder twijfel in hooge mate vervallen in double emploi,
wat betreft kosten, leerkrachten en inrichtingen, een dubbele omslag, die,
als wij te doen hadden met tabula rasa, waarschijnlijk zou kunnen worden
vermeden. Daaraan valt echter nu niets te doen, en ik heb pr dan ook
niets tegen, dat wij den weg uitgaan die ons door de Regeering thans
wordt aangewezen.
Evenwel meen ik toch, dat het niet raadzaam is om met de inrichting te
Delft verder te gaan dan werkelijk noodig is, en daar geen vakken te laten
doceeren die voor het technisch onderwijs niet bepaald vereischt worden.
Zoo is het mij opgevallen, en daartegen heb ik bezwaar, dat er vakken
zullen worden gedoceerd, die naar het mij voorkomt, voor dat technisch
onderwijs minder noodig zijn, ik noem: staathuishoudkunde, algemeene
en vaderlandsche geschiedenis, staats-, administratief- en handelsrecht men
denke er eens aan wat aan die onderwerpen vastzit en zelfs ook de
cultuurgeschiedenis.
Mocht het mij blijken uit de uitlating van andere leden, dat er zijn die
mijn meening ten deze deelen, dan zou ik, wanneer wij aan art. 3'2a toe
zijn, wel bereid worden bevonden, op dit punt een amendement voor te
stellen.
Maar als de quaestie van de inrichting van het hooger onderwijs, voor
wat betreft de technische wetenschappen als uitgemaakt kan worden
beschouwd, door de omstandigheden waarin wij ons bevinden, dan blijft,
zooals de Minister zelf heeft erkend, de quaestie open voor wat betreft
het hooger landbouw- en handelsonderwijs. Te dien aanzien heeft men
niet met bestaande toestanden te doen.
Waarom zouden wij n.l. voor die twee takken van het hooger onderwijs