74
zijn rijk toegerust met leerkrachten. Wij krijgen dit natuurlijk niet door
deze school eenvoudig onder het hooger onderwijs, op te nemen, maar door
voort te gaan in dezelfde richting als door vorige Regeeringen is ingeslagen,
namelijk door aan de Technische Hoogeschool in Delft voortdurend meer
uitnemende leerkrachten te verbinden, de onderwijsinrichtingen daar te ver
beteren en ook door aan de Technische Hoogeschool die vakken van alge
meen vormenden aard te doen doceeren, waarvan de heer van Karn eb eek
op zulk een geheel anderen toon heeft gesproken.
Wat de bijzondere onderdeelen van de regeling betreft, zal ik deze thans
laten rusten, omdat zij bij de verschillende artikelen nog ter sprake zullen
kunnen komen.
Thans wensch ik nog een enkel woord te zeggen over hetgeen in verband
met het vakonderwijs in het algemeen is gezegd over het landbouw- en
handelsonderwijs, zoowel door den heer Zijl ma als door den heer van
Karnebeek.
Wanneer hier in deze wet dadelijk wordt vastgesteld, dat er zal zijn
een Landbouw- en Handelshoogeschool, heb ik daartegen geen bezwaar.
Wil men het voorschrift nog eenigszins ruimer nemen, om niet te praeju-
dicieeren, zooals de heer van Karnebeek heeft aangegeven, dan zal ik
mij daartegen ook niet verzetten, maar ik geloof, dat wanneer men in
deze wet zegt, dat er zal zijn een Landbouw- en Handelshoogeschool,
zonder de inrichting van die scholen nader te omschrijven, men nog zeer
weinig praejudicieert.
De heeren van Karnebeek en Zijlma hebben er op gewezen, dat er
een sterke strooming bestaat om het hooger landbouw- en handelsonderwijs
te incorporeeren in een Universiteit. Nu is het waar dat men, wordt deze
bepaling in de wet opgenomen, niet meer het landbouwonderwijs zal
kunnen opnemen onder de wis- en natuurkundige faculteit.
Aan den anderen kant is het waarschijnlijk, dat, wanneer eenmaal een
inrichting voor hooger landbouwonderwijs moet worden in het leven ge
roepen, daaraan moeten worden verbonden personen voor vakken, welke
men eigenlijk al zeer moeilijk als onder hooger onderwijs vallende, kan
denken. Zoo ziet men aan een Universiteit als Halle bij het landbouw
onderwijs verbonden een onderwijzer in het schermen, dansen, rijden enz.
Die wordt dan onder het onderwijzend personeel der Universiteit opge
nomen. Al moge dit in vroeger tijden ook te Leiden het geval geweest
zijn, thans zou het met onze opvattingen in strijd zijn en zou men er
thans wel bezwaar tegen opperen. Anderzijds evenwel zullen verschil
lende colleges gevolgd moeten worden welke het karakter van hooger
onderwijs dragen en het best aan een Universiteit worden bezocht.
Wanneer nu volgens 's Ministers plan in de wet wordt geschreven, dat
er zal zijn een Landbouwhoogeschool, dan stel ik mij voor, dat. dit plan