75
niet anders zal zijn te verwezenlijken dan door de instelling te vestigen
in een stad waar een Universiteit is. De Minister van waterstaat schijnt
een andere meenig toegedaan te zijn en schijnt van de school te Wage-
ningen een dergelijke inrichting van hooger landbouwonderwijs te willen
maken, maar dat zou ik zeer betreuren; dat zou weggeworpen geld zijn.
"Wil men een inrichling van hooger onderwijs in landbouwwetenschappen,
dan zal men die het goedkoopst en het best slechts daar kunnen vestigen,
waar de jongelieden gelegenheid hebben voor verschillende wetenschappe
lijke vakken universitair onderwijs bij te wonen,
Wat is toch vooral de reden waarom zoo sterk op hooger landbouw
onderwijs aangedrongen wordt en men niet geholpen is door den cursus
met 1 of 2 jaar te verlengen "Wat is de groote moeilijkheid die de aan
staande landbouwleeraren en landbouwkundigen ontrnoeten? Dat hun
propaedeutische vakken, natuurkunde, scheikunde, plant-en dierkunde enz.
op een landbouwschool van lager orde, veel te spoedig op het doel van
den landbouw worden gericht. Daardoor worden de aanstaande landbouw
kundigen niet zoo degelijk in die wetenschappen ingeleid als bij de
propaedeutische studiën, bijv. voor geneeskunde, aan de Universiteit het
geval is. En toch alleen daardoor zouden zij in staat worden gesteld om
later, wanneer ze in den landbouw komen te staan voor moeilijke pro
blemen, zelfstandig een oplossing te vinden en niet in de noodzakelijk
heid te zijn, zich weer te wenden tot wetenschappelijke onderzoekers van
breeder vorming.
Daarom vooral dringt men op hooger onderwijs in landbouwwetenschap
pen aan en wil men dit, dan ligt het voor de hand dat men den steun
der Universiteit zoekt en de inrichting vestigt in een universiteitsstad, en
als het ware aan de Universiteit vasthecht zonder ze er in op te nemen.
Nu vraag ikmaakt het in het wezen eenig verschil uit of men onder
de faculteit der wis- en natuurkunde de landbouwkunde opneemt en een
landbouwdoctoraat instelt, dan wel of men een Landbouwhoogeschool
opricht en haar leerlingen in staat stelt de universitaire colleges te volgen?
Ik maak mij er dan ook niet erg warm over of men een omschrijving
volgt als de heer van Karnebeek aangeeft, dan wel een als in het ont
werp voorkomt. Die van den heer van Karnebeek is iets ruimer en die
van den Minister iels enger, maar in het wezen der zaak komt de later
te verkrijgen organisatie op hetzelfde neder.
Hetzelfde geldt ook voor de Handelshoogeschool. Ook daar is het niet
de quaestie en mag het niet de quaestie zijn, dat men aan die Hoogeschool
bepaalde categorieën van kooplieden zou willen vormenniemand zal be
weren dat een koopman anders kan gevormd worden dan in den handel zelf.
Maar de quaestie is, dat de gelegenheid open gesteld zal worden om
vooral de oeconomische kennis, die zich aan de Universiteiten altijd meer