77 in gebracht wordt. Dat nu geschiedt in dit art. 32. Daarbij, een derge lijke vermelding van de nog op te richten Handels- en Ljndbouwhooge- scholen heeft dit goede, dat bij sommigen die tegen het oprichten van deze Hoogescholen opzien, de schrik er voor afneemt, en bij anderen, die misschien al te uitbundig over de oprichting zouden juichen, als ze hun in eens op het lijf viel, door deze voorafgaande aankondiging die onmatige aanval van vreugde gebroken is. Wat nu de redactie van dit artikel betreft, daardoor wordt er m.i. eigenlijk niets gepraejudicieerd omtrent de wijze, waarop dat landbouw hooger onderwijs en het handelsonderwijs zal worden geregeld, hetzij als een afzonderlijke Hoogeschool, hetzij als een afzonderlijke faculteit bij een Universiteit, of het zal worden ingevoegd bij de verschillende bestaande faculteiten aan een Universiteit. Indien men aan het woord „Hoogeschool" dat hier gebruikt wordt, die vaste beteekenis wil geven, dat het een af zonderlijk instituut is, dan zou er wel iets worden gepraejudicieerd, maar dan nog zou er bij mij geen groot bezwaar bestaan. Immers, in de tweede alinea wordt gezegd, dat de vestiging bij afzonderlijke wet zal worden geregeld en dan zal de vraag zich voordoen, op welke wijze dat zal geschieden, of hel een afzonderlijke Hoogeschool zal worden of niet, want degenen, die dan hier zitten en hier staan, zullen daarover te be slissen hebben. Ik geloof dat veel discussie over de vraag, waar dat landbouwhooger- onderwijs en dat handelsonderwijs zal worden gegeven, op dit oogenblik niet ter plaatse dienende is. En wat het technisch onderwijs aangaat, meen ik, dat wel niemand de mogelijkheid zal toegeven om dat instituut van Delft over te brengen naar een van de Universiteiten; en dat is ook maar goed, want anders zou ieder curatorium, dat begrijpelijkerwijze een zwak heeft voor zijn eigen Universiteit, trachten dat technisch onderwijs aan zijn Universiteit verbonden te krijgen. Ik meen dan ook te mogen aannemen, dat dit instituut wel te Delft zal gevestigd blijven. Ik zie, zooals ik zeg, in die redactie ook op dien grond geen groot bezwaar. Is er een andere redactie te vinden, die ook de instemming zal verwerven van hen die bezwaar hebben tegen de tegenwoordige, dan heb ik niets daartegen, tenzij een bezwaar, dat mij thans niet bekend is, daar tegen mocht bestaan. De heer van Dedem Indien de uitlegging, die de vorige spreker aan dit artikel gegeven heeft, juist ware, zou ik er mij bij kunnen neerleggen, maar ik geloof, dat wij wel degelijk beslissen, dat er drie hoogescholen zullen zijn en indien dit artikel aldus wordt aangenomen, zal het later onmogelijk zijn om het landbouw- en handels- hooger onderwijs aan de Universiteiten bij een der bestaande faculteiten in te lijven. Kon dat wel geschieden, ik

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1904 | | pagina 81