80 Minister die een voorstel doet waarmede de Kamer zich niet kan vereenigen, dan stemmen wij het af; maar dit blijft altijd in de wet staan. Wij zouden dan nog moeten overgaan tot het veranderen van deze wet, om de Regeering te bevrijden van de verplichting om hierover wetsvoorstellen in te dienen. Het komt mij voor dat deze bepaling veel gelijkenis heeft met een punt op een program van actie voor den wetgever en ik ben, gelijk de heeren weten, geen groot bewonderaar van progamma's van actie- Daarom meen ik dat het beter is dit punt niet in de wet op nemen. De Minister zou niettemin toch spoediger datgene kunnen voorstellen, waarop hij het oog gevestigd heeft en waarvoor ik hem dank zeg, dat hij het in het oog gevat heeft; ik hoop dan ook dat het hem gegeven zal worden dit punt nader tot een regeling te brengen. Intusschen zou ik wenschen dat dit artikel thans uit de wet verdween. De heer Kuyper, Minister van Binnenlandsche Zaken: Mijnheer de Voorzitter! Het zij mij vergund te beginnen met een dankbetuiging aan de geachte afgevaardigden, de heeren dr. Nolens en dr. Bos, voor den steun door hen verleend aan de hoofdgedachte van het onderwerp, waartoe wij thans genaderd zijn. Het was mij aangenaam te vernemen, dat ook dr. Bos de theorie, waarop door Thorbecke de indeeling van ons onderwijs gegrond was, niet meer van onzen tijd acht en dat hij, zonder zich in bijzonderheden uit te laten, toch meer sympathie had voor de theorie, die ik daarvoor in de plaats heb geschoven. Ik heb nog in een ander opzicht aan dien geachten afgevaardigde mijn dank te brengen, te weten voor den steun door hem gegeven aan het denkbeeld, opgenomen in art. 32d, om namelijk bij de vakken, die aan de Technische Hoogeschool zullen worden gedoceerd, niet uitsluitend op te nemen technische vakken, maar ook een plaats te geven aan die vakken die de algemeene ontwikkeling beoogen, die meer den zedelijken kant raken. Men kan niet ontkennen, dat metterdaad op inrichtingen van dien aard het gevaar dreigt, dat, waar de kweekelingen bijna uitsluitend worden opgeleid in de natuurkundige vakken, indien ik dien algemeenen naam hier mag noemen, er zich in hun ontwikkeling een betreurenswaardige eenzijdigheid zal voordoen. Zij zullen bijna uitsluitend leeren zien naar datgene, wat dien kant van het leven raakt, en daardoor niet ontvangen die algemeene ontwikkeling, die zij zoozeer noodig hebben Zelfs zou ik zeggen, dat dergelijke inrichtingen een tegenwicht noodig hebben tegen die dreigende eenzijdigheid en dat dit tegenwicht niet anders kan worden gevonden dan door de gelegenheid voor de kweekelingen, die zich op dat terrein in hoofdzaak begeven, te openen, om ook in het algemeen een kijk, en een ernstigen kijk, op een ander terrein van het leven te nemen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1904 | | pagina 84