82 toen ik mij een paar jaar geleden te Berlijn bevond om mij op de hoogte le stellen van den toestand van dit onderwijs in Duitsehland, een voor recht daar te hooren, dat men aan het Unterrichtsministerium goed op de hoogte was van de toestanden te Delft en tevens de verklaring te vernemen, dat de Polytechnische School, zooals zij nu bestaat, al het het karakter draagt, dat een Technische Hochschule in Duitsehland heeft. Is dat nu zoo, dan is er alleszins reden om een school, die feitelijk, dank zij de liberaliteit, waarmede de Regeering en de Staten-Generaal steeds gelden voor die inrichting hebben beschikbaar gesteld en niet minder de kunde en de toewijding van hen, die daar gedoceerd hebben en nog doceeren, zulk een hoogte bereikt heeft, te lichten uit het middelbaar onderwijs en daaraan ook bij de wet het karakter toe te kennen van hooger onderwijs. Maar terwijl het technisch onderwijs in oos land zoo gelukkig is geweest reeds tot die ontwikkeling le geraken, kan men er niet genoeg verbaasd over staan, dat voor een land, waar de landbouw en de handel, veel meer nog dan de industrie, de hoofdbronnen opleveren voor het nationaal bestaan, het handels- en het landbouwonderwijs zoo achterlijk zijn gebleven. Ik zal niet uitweiden over de landbouwschool te Wageningen; maar ik meen toch wel te mogen zeggen, dat men thans vrij eenparig toestemt, dat. die school een mislukking is geweest, zoowel wat de wijze van opzet betreft, als wat aangaat de resultaten daarvan verkregen. En wel heeft men voor het handelsonderwijs in Amsterdam een handels school, die zeer zeker vruchten afwerpt, maar die toch buiten tegenspraak het karakter van hooger onderwijs niet representeert. Ziet men nu, hoe men in andere landen, zoowel ten oosten als ten zuiden van onze grenzen, reeds voor lang de behoefte heeft ingezien om daarin wijziging te brengen, dan meen ik, dat ook voor ons land het oogenblik is gekomen om niet langer stil te zitten, maar van Rijkswege aan die twee zijden van het nationaal leven te geven, wat zij noodig hebben. Het komt mij toch voor, dat men geheel miskent de gewijzigde positie, waarin ook de landbouw is gekomen, indien men meent dat men met het tot dusver verrichte kan volstaan. De toenemende bevolking dwingt de menschen om uit eenzelfde terrein zoo mogelijk steeds meer voedsel te produceeren. En de groote en sterke concurrentie, die onzen landbouw door vroeger weinig ontgonnen streken wordt aangedaan, de gevolgen van die snellere gemeenschap, waardoor de markt een mondiaal karakter heeft verkregen, dit alles noodzaakt ons te zorgen, dat wij niet minder dan andere landen doen, maar te doen wat in ons vermogen is om ons diezelfde kennis eigen te maken, en dat inzicht te verkrijgen en ook te verspreiden, waardoor werkelijk de landbouw tot een hooger peil kan worden opgevoerd.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1904 | | pagina 86