8
van Benkoelen, tot waar men in 1897 was gevorderd, gingen de
verkenningen met groote moeilijkheden gepaard. Het hooge gebergte,
gelegen in de nog niet onder geregeld bestuur gebrachte land
schappen SerampasSoengai Tenang en Koerintji, was daar niet
bereikbaar, zoodat de punten moesten worden gekozen op de lage,
met zwaar bosch bedekte heuvelruggen, die zich nagenoeg onderling
evenwijdig van de waterscheiding naar de kust uitstrekken; in dit
deel van den ketting zijn de driehoekszijden dientengevolge buiten
gewoon klein.
In het laatst van 1898 waren deze verkenningen ten einde gebracht,
en was de ketting aangesloten aan de punten G. Gadago en
G. Langkap in het noorden van Benkoelen, die tijdens de uitvoering
der triangulatie in het Gouvernement van Sumatra's-Westkust reeds
van pilaren waren voorzien. De pilaar te G. Gadago bleek intus-
schen door olifanten te zijn vernield, en hetzelfde was het geval
met dien te G. Poenggoeng Parang, op de grens van Benkoelen
met het Gouvernement van Sumatra's-Westkust. Ook daar zijn
nieuwe pilaren opgericht; in het begin van 1901 liep de pilaarbouw
op de punten der eerste orde geheel af.
De hoofddriehoeksketting is voorgesteld op de kaart, en de aan
sluiting aan het net van Sumatra's-Westkust, welke wegens de
oprichting van den nieuwen pilaar te G. Poenggoeng Parang
thans moest geschieden aan de zijde G. PalangB. Gadang
evenals die met het net van Java op een afzonderlijk carton. De
afstand van G. Karang tot G. Palang bedraagt ruim 700 kilometer
behalve de drie aansluitingspunten in het zuiden en de twee in het
noorden bevat de ketting 34 hoekpunten, waarvan er 17 zijn gelegen
op een hoogte tusschen 1000 en 2000 meter, 6 op een hoogte tusschen
2000 en ruim 2800 meter boven zee. De grootste lengte heeft de
zijde G. KarangG. Radja Basa: 71 kilometer, de kleinste, de zijde
G. GadagoG. Langkap-. 11 kilometer.
De pilaren op de hoofddriehoekspunten komen in constructie
overeen met die in het Gouvernement van Sumatra's Westkust-,
zij zijn boven het maaiveld 1.50 M. hoog en 0.50 M. vierkant, zij
reiken in den grond 0.60 M. diep, zijn daar 0.75 M. vierkant en
rusten op een 0.20 M. dikke laag van ingestampte steenen; in
minder goeden grond worden zij naar behoefte dieper gefundeerd.
Op een drietal punten zijn ter verkrijging van beter uitzicht pilaren
gebouwd hoog 2.50 M. boven het maaiveld, voorzien van een