86
De drie andere faculteiten gelijk Kant het keurig heeft aangetoond
bestaan, om te voorzien in de behoefte aan drie groote klassen van
mannen, die de leiding onder het volk hebben.
De t heologische faculteit voor de predikantende juridische voor de Staats
ambtenaren, rechtelijke en andere; de medische om het land te voorzien
van artsen.
Maar noch de letterkundige, noch de wis- en natuurkundige bestaat
voor de productie de aflevering, als ik het zoo noemen mag-vaneen
groote klasse van mannen, die in de maatschappij, als zoodanig, als eigen
organen optreden. Integendeel, hetgeen in hoofdzaak daar gezocht wordt en
uit de studie voortkomt, strekt om onderwijs te geven in de verschillende
scholen. Daarbij blijven zij in het karakter van faculteit door te zijn pré
paratoire scholen in haar oorsprong.
Juist dit maakt, dat de wis- en natuurkundige en de letterkundige
faculteiten dragen een geheel generaal karakter, dat wil zeggen, dat daar de
studiën gedreven en voleind worden, niet met het oog op een bepaalde
roeping of stand in de maatschappij; maar gedreven en voltooid om de
algemeene wetenschappen, die ten opzichte van de verschillende vakken,
die te doen hooren eisch is, na te gaan, te critiseeren, zoo mogelijk te
verrijken.
Maar nu is het eigenaardige juist van de wis- en natuurkundige facul
teit dit, dat zij het gewetene en nog te wetene onderzoekt geheel in het
algemeen, zonder daarbij de applicatie op een bepaald deel van het maatschap
pelijk leven voor oogen te hebben. Dat kan ook niet anders, omdat zoo
wel de applicatie als de uitoefening van hetgeen men tot de applicatie dier
wetenschap naderhand in het leven verkrijgt, inderdaad een geheel ander
karakter vertoont en wel in drieërlei opzicht.
Vooreerst in zoover men voor de applicatie in die vakken en voor de
latere uitoefening der oeconomische beroepen noodig heeft een complex
van vakken, dat in geen faculteit aan de Universiteit als zoodanig aanwezig is.
Men kan b.v. bij den landbouw volstrekt niet volstaan met het hooger
onderwijs in de natuurkundige vakken, maar men heeft evenzeer de oeco
nomische vakkeu noodig. Men kan zelfs zeggen, dat physiologie en biologie
van de cultuurproductie en tevens de oeconomische kennis, welke daarop
betrekking heeft, te zamen het complex uitmaken, dat daarvoor noodig is.
Is dit zoo, dan ontbreekt, wanneer men aan de Universiteit deze studie
onderdak brengt, het daarvoor noodige complex. Ik zeg niet, dat niet ver
schillende van die vakken bij andere faculteiten wel te vinden zijn, maar
dat is de quaestie niet.
Het universiteitsleven berust niet daarop, dat men bij allerlei faculteiten
eens rondloopt en ter markt gaat; neen de universitaire inrichting berust
ook op het stelsel van examens, van diplomata, van doctoraten, en nu kan