101 tengevolge waarvan zij uitgesteld werd en bleef. Maar een gevaar bleef het voor hem, en derhalve stelde hij een vordering in tegen B. en tegen den betrokken bewaarder der hypotheken en van het kadaster, welke vordering drieledig was: a. dat de rechtbank den eischer zal verklaren eigenaar van het be wuste perceel b. dat de rechtbank den bewaarder van de hypotheken en het kadaster zal veroordeelen om het perceel ten name van eischer te stellen c. dat de rechtbank B. zal veroordeelen om zulks te geheugen en te gedoogen, benevens in de kosten van het geding. Het eerste lid komt neer op een sententia declaratoria, die volgens den pleiter voor eischer, Mr. Nolst Trénité alhier, door den rechter mag gegeven worden, gelijk de jongste litteratuur en jurisprudentie aanneemt. Het tweede lid vraagt de veroordeeling van een ambtenaar tot een zekere handelingde procureur voor den tweeden gedaagde, den hypotheek bewaarder, Mr. Hoogeweegen alhier, had zich bepaald tot een geclau suleerde referte en opgemerkt dat de actie tegen den hypotheekbewaarder onnoodig was, daar hij van zelf verplicht was de registers te veranderen wanneer de rechtbank den eischer tot eigenaar van het betwiste perceel zou hebben verklaard. Hiertegenover werd door eischer beweerd dat hij het recht had veroordeeling van den hypotheekbewaarder te vragen en dat deze vordering gegrond was op het administratief recht En veroor deeling van een ambtenaar mocht ook hierom gevraagd worden, daar de rechter vrijheid heeft zelf het middel tot executie van zijn vonnis te bepalen. Het derde lid bedoelt te verhinderen dat B. verder nog een spaak in het wiel zou kunnen steken, en, daar bij de oorzaak van het proces is, hem voor de proceskosten aansprakelijk te stellen. De verwering van den eersten gedaagde, voor wien Mr. Nauta uit Utrecht optrad, kwam hierop neer: 1°. de bewering dat de koopacte ten onrechte het bewuste perceel als verkocht vermeldt, is een betichting van valschheid, en dan moet krachtens art. 1909 B. W. geprocedeerd worden op de wijze voorgeschreven hij de artt. 176 v. v. B. Bv., daarom is de eischer niet ontvankelijk nu hij dezen weg niet heeft gevolgd 2°. de koopacte is duidelijk en het blijkt uit niets dat er een vergissing in het spel is. Pleiter voor eischer voerde tegen het eerste verweer aan dat hier geen sprake was van een betichting van valschheid, doch slechts van een fout in de koopactedat niet werd gevraagd verbetering van die acte, doch alleen dat de rechter die acte zoo zou interpreteeren als eischer vroeg en dat tengevolge van die interpretatie de fout in de hypothecaire registers zou verbeterd worden. En tegen het tweede verweer voerde pleiter aan, dat uit de beschrijving in de koopacte van de ligging der verkochte

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1905 | | pagina 103