10
vervallen nommer in de akte, maar tevens, of de overboeking van
de genoemde reeds vervallen nommers, zij het dan ook „voor zoo
veel mogelijk", nog zal geschieden.
Het publiek belang eischt dus dat er zekerheid bestaat aangaande
de mededeeling, waarvan art. 95 van bovengenoemde Instructie
gewaagt.
De Instructie zelve bevredigt in deze de nieuwsgierigheid van
den onderzoeker niet. Er zal dan ook moeten worden nagegaan
of soms de eene of andere wetsbepaling voorschrijft, dat mededee
ling van eene plaats gehad hebbende nommerverandering moet
geschieden -en, zocr-ja, -op welke wijze.
Nu heeft de wetgever, bij zijne bemoeiingen met het kadaster,
zich niet aan overdrijving schuldig gemaakt, veel minder de betee-
kenis daarvan overschat, waarom we onderzoekende, al spoedig
aanlanden daar, waar aan het publiek met een fiscaal doel eenige
controle is verzekerd op de handelingen van de administratie en
de ambtenaren van het kadaster, n.l. bij de wet van 26 Mei 1870
Stbl. 82 (Grondbelasting).
De controle, volgens die wet, strekt zich evenwel niet verder
uit dan voor zooverre de belangen van den belastingplichtige
in strijd zouden kunnen komen met de eischen van den fiscus en
dus, wat betreft het onderwerp dat ons bezig houdt, tot de grootte
van het ongebouwde eigendom als object van belasting, omdat de
belastbare opbrengst daarvan, die in den legger bij het perceel-
nommer wordt aangeteekend, naar de grootte wordt bepaald en op
haar beurt maatstaf is bij het vaststellen van de verschuldigde
grondbelasting.
Vandaar, dat bij art. 15 der wet Grondbelasting is bepaald:
„dat eene opgave der uitkomsten van de meting en de vastgestelde
schatting, na de toepassing in de kadastrale stukken, gedurende
30 dagen ter secretarie van de gemeente ter inzage van de belang
hebbenden wordt gelegd" terwijl art. 16 bepaalt, dat binnen 30
dagen na den dag der afkondiging van die nederlegging „hermeting"
of „herschatting" kan worden gevorderd bij Gedeputeerde Staten.
Van het kadaster-nommer, wordt evenwel niet gerept in de wet
Grondbelasting en uit art. 21 dier wet blijkt dat het bij de her
meting, die kan' worden gevraagd, gaat om een al of niet juist
vastgestelde vlaktemaat. Allerminst is daarbij sprake van revisie
der nommering.