138
kregen de eigenaren voor zoover mogelijk daarvan kennis,
met verzoek de grenzen der perceelen af te bakenen.
Kon de opnemer niet met zekerheid uitmaken bij welk perceel
eventueel een muur diende gemeten te worden, of waren de bezits-
grenzen onduidelijk, dan werden de eigenaren verzocht die kwestie
op te lossen. Op het veldwerk, dat meestal vervaardigd werd op
de schaal van 1 a 500, werden de muren in rood getrokken en
werd door een klein rood streepje aangegeven bij welk perceel zij
waren gemeten.
Natuurlijk werd daardoor niet uitgemaakt bij welk perceel een
rauw wettig behoorde.
Tijdens de opname en de kaarteering werd tevens in veel gevallen
begonnen met de samenstelling van een register, waarin o.a. werd
opgenomen
1°. het verpondingsnummer, d.w.z. het nummer waaronder het
perceel bij de verpondingsbelasting was aangeslagen;
2°. de naam van den eigenaar, enz.;
3°. de datum en het nummer van de acte;
4°. de datum en het nummer van den meetbrief met korte om
schrijving van de belendingen van het perceel;
5°. de opvolgende eigendomsovergangen.
Om te beginnen werden de acten genomen van den oudst be
kenden jaargang, x) daarna die van het volgend jaar en zoo op
volgend tot de jongste acte.
Kwam in de acte een meetbrief voor, dan werd daarvan zorg
vuldig kopie gehouden. Was geen meetbrief aanwezig, dan werd in het
oude archief van den gouvernements-landmeter gezocht en zoo dat
stuk ook daar niet te vinden was, in het register alles uit de acte
overgenomen, wat betrekking had op afmetingen of belendingen.
Langs dezen weg kreeg men dus de geheele geschiedenis van alle
perceelen. Men kende de verschillende eigenaren, acten, meet
brieven, enz. en wist bovendien uit welke perceelen andere waren
ontstaan.
Was eenmaal de kadastrale kaart gereed, dan werden op een
kopie van deze, in rood aangegeven, de grenzen volgens de acte.
Dat dit werk zeer moeielijk was, laat zich begrijpen, wijl:
ln. een meetbrief foutief kan zijn opgemaakt;
Hier te lande zou men spreken van het oudste overschrijvingsregister.