149 Aan dit net werden de volgende eischen gesteld: 1°. Ieder der beide eindpunten moest door ten minsle drie zooveel mogelijk verschillende richtingen aan andere punten worden vast gelegd; 2°. de overgang moest met zoo weinig mogelijk tusschenpimten worden tot stand gebracht; 3°. om voldoende controle te verkrijgen, moest het net uit twee naast elkaar gelegen reeksen van driehoeken bestaan, welke ieder voor zich en ook onderling door dwarsverbindingen te contro leeren waren; 4°. om den afstand der beide eindpunten te kunnen bepalen werd het aangesloten aan de zijde WasenhornFaulhorn van het net, hetwelk het astronomische station Simplon met het Zwitsersche graadmetingsnet verbindt. Het driehoeksnet bevat, de beide aspunten daarunder begrepen, 11 hoekpunten, en bovendien zijn daarin opgenomen bovengenoemde punten Wasenhorn en Faulhorn. Het hoogste driehoekspunt, Monte Leone, ligt 3557, het laagste, het zuidelijke aspunt, 633 M. boven den zeespiegel. De signalen bestaan uit gemetselde pilaren, welke ter opneming van een baak een ijzeren buis bevatten. De baken zijn van een zinken kegelvormigen kop voorzien. Om de opstelling van den theodoliet mogelijk te maken, kan de baak worden verwijderd. Voor de hoekmeling, die in den zomer van 1898 verricht werd, is gebruik gemaakt van een microscooptheodoliet van Kern Go. in Aar au met 21 c.M. horizontaalcirkel en toen deze door een val van den pijler onbruikbaar geworden was, werd van denzelfden fabrikant een 24 c.M. noniustheodoliet gebruikt voor twee stations. De hoekmetingen hadden eenigszins gewijzigd naar de methode van Schreiber plaats, zoodanig, dat het gewicht van den vereffenden hoek ongeveer 48 bedroeg. De middelbare fout in de meting van een hoek bedroeg ongeveer 1 seconde. De gemiddelde sluitfout der driehoeken werd gevonden op 3,1 seconde, de grootste hieronder bedroeg echter 8".5. Daar dit ver schil niet door nameting kon opgeheven worden, werd vermoed dat het door loodafwijkingen zou worden veroorzaakt, ontstaan door de aantrekking der groote bergmassa's. De grootte der storende massa werd nu bepaald op grond van kaarten met hoogtelijnen en onder aanneming van eene gemiddelde dichtheid van 2,8.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1905 | | pagina 151