151
afmetingen respectievelijk 53 M., 92 M. en 2 m.M., tot welke men
door de terreinsomstandigheden werd gedwongen. De plaatsing
der merken werd hierna gecontroleerd door hoekmetingen over ver
schillende maanden van het jaar verdeeld en wel aan het noorde
lijk einde ten getale van 472, aan het zuidelijk ten getale
van 384.
Het verlengen van de as in den tunnel kon nu zonder bezwaar
geschieden met behulp van op de uiteinden der as opgestelde door
slaande kijkers. De verplaatsing van een in den tunnel aangebrachte
acetyleenlamp kon met behulp van eene telephonische verbinding
worden verkregen.
De juiste ligging van het verlengde werd telkens afgeleid uit het
gemiddelde van 8 uitzettingen, waarvan elke op een daartoe aan
gebrachte papierstrook werd aangeteekend.
Was eene bepaalde lengte in den tunnel uitgezet, dan kon voor
het verder verlengen niet van het buiten den tunnel gelegen begin
punt worden gebruik gemaakt wegens den ongelijken toestand dei-
lucht in en buiten den tunnel. De uitzetting moest dan van het
als station ingerichte laatst bepaalde punt worden vervolgd.
Tweemaal, later eenmaal per jaar, vond eene geheele nieuwe
uitzetting aan beide einden plaats, waarbij tevens eene waterpassing
en eene lengtemeting werd verricht, de laatste met vijfmeterslatten
onder bepaling van de hellingshoeken.
Bij het doen van waarnemingen in den tunnel vertoonden zich
in de beelden sterke vormveranderingen en verwringingen, welke
het sterkst waren, wanneer de kijker zich nabij de zijwanden bevond.
Zelfs vertoonden zich dubbele beelden, waarbij het eene als spiegel
beeld. Dit verschijnsel kan worden verklaard uit de ongelijkheid
in de luchttemperatuur en den daardoor ontstanen bijzonderen vorm
der vlakken van gelijke breekbaarheid. (Z. f. V. 1 Mai 1904, S. 241.)
Met belangstelling werd uitgezien naar mededeelingen omtrent
de bij de ontmoeting geconstateerde verschillen. Voorloopig werd
opgegeven eene zijdelingsche afwijking van 20 a 30 c.M., terwijl de
lengte ongeveer 1 a 2 M. kleiner zou gebleken zijn dan de door
berekening bepaalde.
Eerst zeer onlangs (15 Augustus) lieten de omstandigheden toe
de verschillen met juistheid vast te stellen.
De ingenieur Rosenmund, professor in de geodesie aan de Poly
technische School te Ziirich, die met de leiding van de tunneluit-