214 V11 Ie Afdeeling. Verkorting van den termijn van zestig maanden in art 6 der Burgerlijke Pensioenwet. Evenals ten vorigen jare werd gewezen op de onbillijkheid, waartoe de bepaling van art. 6 der Burgerlijke Pensioenwet aanleiding kan geven, doordien het kan voorkomen, dat men de verschuldigde bijdrage voor den laatst bepaalden pensioensgrondslag ten volle heeft betaald, terwijl men toch geen pensioen verkrijgt naar het bedrag van dien grondslag, omdat dit bedrag nog niet ten volle zestig maanden als zoodanig heeft gegolden. Nu het aan de Departementen van Algemeen Bestuur meer en meer regel wordt, dat de ambtenaren bij het bereiken van den 65-jarigen leeftijd den dienst moeten verlaten, zal zich deze onbillijkheid, naar sommigen vreesden, in steeds meerdere gevallen doen gevoelen. Zij wezen er op, dat voor de onderwijzers eene andere regeling geldt en voor hen het pensioen berekend wordt niet naar den pensioensgrondslag over de laatste zestig, maar naar dien over de laatste twaalf maanden, terwijl aan de officieren pensioen wordt verleend naar den rang, waarin zij de laatste twee jaren hebben gediend. Huns inziens kan er geen goede reden worden opgegeven, waarom onderwijzers en officieren, welke laatsten zelfs zonder eenige korting op hunne bezoldiging pensioen ont vangen, op meer gunstigen voet moeten worden behandeld dan de andere ambtenaren Daarom meenden zij met klem te moeten aandringen op het aanhangig maken van een voorstel tot partieele wijziging van de wet van 9 Mei '1890 Staatsblad n°. 78) strekkendejom den in art. 6|genoemden termijn van zestig maanden tot twaalf terug te brengen en aldus de voor onderwijzers geldende regeling tot alle burgerlijke ambtenaren uit te breiden. Mocht daartegen overwegend bezwaar bestaan, dan zou door een terugbrengen van den termijn op acht en veertig maanden althans aan de bovenbedoelde onbillijkheid een einde worden gemaakt. IVde HOOFDSTUK. (Justitie) Voorloopig Verslag. Regeling van <len rechtstoestand der ambtenaren. Van verschillende zijden werd wederom aangedrongen op de totstand koming van eene regeling van den rechtstoestand der ambtenaren. Waar alle partijen het er over eens zijn, dat zoodanige regeling wenschelijk is, vleide men zich dat de Regeering zich zou beijveren het hare te doen om die zoo spoedig mogelijk tot stand te brengen. Sommige leden waren

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1905 | | pagina 220