229
hecht men oogenschijnlijk in den beginne bij het uitzetten van
bouwterreinen aan een paar c.M. Na de bebouwing dier terreinen
wijkt men vaak meerdere c.M. van de vastgèstelde grens af.
Gewoonlijk wordt te groote waarde gehecht aan inhoudsberekening
uit meetcijfers. Berekening met de tegenwoordige nauwkeurigheids-
planimeters voor grootere en daartoe geschikte perceelen en die
met in kwadraat-millimeters verdeelde glazen plaat voor kleinere
perceelen, dadelijk na eene juiste kaarteering, is bijna evenveel waard.
De gemeten lengten zijn ook niet wiskundig juist, zoodra de
omstandigheden maar eenigszins ongunstig zijn.
De heer Lallemand maakt over dit onderwerp belangrijke op
merkingen. Met cijfers bewijst hij (zie vroeger) dat de fouten van
aflezing, uitpassing en kaarteering, van berekening met nauwkeurig-
heidsplanimeters en glasplaten, gering zijn vergeleken bij de fout,
die den meetcijfers aankleven.
Zoo vindt hij bij lengtemeting voor het maximumverschil
1°. tusschen op het terrein direct gemeten en uit coördinaten be
rekende afstanden, en
2°. tusschen op het. terrein gemeten en op het plan nagepaste
willekeurige afstanden, precies hetzelfde: 40 c,M.
Men zou allicht geneigd zijn een tastbaar verschil te verwachten
tusschen 1°. en 2°. als gevolg van aflezing, uitpassing en kaarteering.
Wij vinden in onze vlakke terreinen het verschil sub 1°. gewoonlijk
kleiner en natuurlijk ook dat sub 2°. Maar bij Neuilly-Plaisance
heeft de heer Lallemand zich in het trouwens zeer heuvelachtig
terrein ten doel gesteld, wat volgens hem het publiek verlangde:
de grenzen der perceelen tot op 1 a 2 d.M. nauwkeurig te kunnen
bepalen. Met het oog daarop heeft hij zijn werk consequent in
elkaar gezet.
Die tolerans van 1 a 2 d.M. voor perceelgrenzen schijnt mij zeer
practisch.
Ook bij ons blijkt, dat die grenzen zelfs in dure bouwterreinen,
tengevolge handelingen van het publiek zelf, die schommeling hebben.
Die schommelingen worden vaak bij opeenvolgende metingen door
het kadaster geconstateerd en voor de kadastrale archieven genoteerd.
„Wat is nu eigenlijk de scheiding?" vraagt de landmeter zich
menigmaal af, als hij op dergelijke verschillen stuit en nieuwe per
ceelen moet vormen naast perceelen, welker definitieve afscheidingen
op het terrein niet juist op de vroeger aangemeten plaats gesteld