232
de wetenschap, dat de voorgenomen koop niet is doorgegaan en
dat dus zijns ondanks, tegen de bedoeling der ambtelijke voorschriften,
onnoodig het aantal perceelen vermeerderd is en wel met denk
beeldige perceelen.
Of wel de tusschenpersoon heeft zijne meting overgedaan aan
een opvolgende, die dus geen aanwijzing op het terrein krijgt van
den landmeter, wat aanleiding geeft of kan geven tot vergissingen.
Of het publiek, wanneer meting bepaald noodig is, bij tijdige
aanvrage om hulp, niet tijdig zou kunnen geholpen worden, is eene
vraag, welker beantwoording niet gemakkelijk is.
Hier is de opmerking op haar plaats, dat de tijd. die vrij zou
komen door vereenvoudiging van belastingmetingen en van het
opmaken der daarop betrekking hebbende stukken, den metingen
noodig voor den eigendom ten goede zou komen.
Ook spreekt het vanzelf, dat men het minst karig met personeel
moet zijn aan die kantoren waar veel particulier werk verricht wordt.
Men vergete hierbij buitendien niet, dat het publiek vaak te elfder
ure denkt aan het kadastrale nummer, dat het zoo noodig heeft
en dan dadelijk geholpen wil worden.
Zoo ontstaat menige onbillijke klacht.
De wensch om onder alle omstandigheden het publiek dadelijk
aan nieuwe nummers te helpen, deed bij den heer Stam, lid dei-
Staatscommissie van 1867 het denkbeeld ontstaan den hypotheek
bewaarder dadelijk na de boeking van een stuk, handelende over
gedeelten van kadastrale perceelen, aan die gedeelten en aan de
gedeelten, welke van de perceelen zijn overgebleven, nieuwe num
mers te doen geven, deze als zelfstandige perceelen te doen behan
delen, de oude perceelen als vervallen te doen beschouwen en na
de definitieve opmeting de nieuwe perceelen onder de door den
bewaarder aangewezen nummers te doen bekend worden (Tijdschr.
v. K. en L. Jaarg. 1900. blz. 75-76 en Jaarg. 1890, blz. 56 en vv.)
In vele gevallen zouden hiertegen geen ernstige technische be
zwaren aangevoerd kunnen worden.
Hoe het zij, de kwestie van overdracht van gedeeltelijke perceelen,
reeds ernstig bezien door de Staatscommissies van 1867 en 1887
zal straks op nieuw zeer zeker grondige bestudeering eischen.
Men bedenke, dat bij overweging van het kadastrale vraagstuk aan de
ervaringen van de practijk groote aandacht dient geschonken te worden.