245
Dit heeft aanleiding gegeven, na afloop van het examen, in de Staats
courant bekend te maken, dat in het voorjaar van 1906 opnieuw examen
zal worden gehouden.
Intusschen wordt met de beschikbare krachten het mogelijke gedaan
om de particulieren zoo spoedig mogelijk te helpen; klachten omtrent het
niet tijdig verleenen van hulp door landmeters zijn dit jaar niet ingekomen.
Subsidie aan de Bijkscommissie voor graadmetingenz.
Art. 43. Blijkens mededeeling van de Rijkscommissie voor graadmeting
en waterpassing zijn de terreinwerkzaamheden ten behoeve van de nieuwe
secundaire driehoeksmeting thans voor ongeveer een derde gedeelte van
ons land volbracht.
Hieraan kan worden toegevoegd, dat de commissie in 1905 van het
bedrag der subsidie vermoedelijk slechts zal behoeven te ontvangen 27.000,
waaruit ook de traktementen van de bij haar werkzaam gestelde land
meters van het kadaster worden voldaan en in het algemeen, dat de uit
gaven zullen verminderen wanneer de terreinwerkzaamheden zijn afgeloopen.
Een betrouwbare raming van den tijd, waarin het geheele werk zal
zijn ten einde gebracht, kan nog niet gegeven worden.
VIIIste Afdeeling.
Verkorting van den termijn van zestig maanden in art 6 der Burgerlijke
Pensioenwet.
Ten vorigen jare is in de Memorie van Antwoord gewezen op het
motief, dat den pensioenwetgever er toe geleid heeft de middelsom over
één jaar van het bedrag, dat gedurende de laatste vijf jaren van den bur
gerlijken dienst als pensioensgrondslag heeft gegolden, als basis te nemen
voor de berekoning van het pensioensbedrag. Met zijn ambtsvoorganger
is de ondergeteekende van oordeel dat, wanneer lot eene algemeene her
ziening onzer burgerlijke pensioenwetgeving mocht worden overgegaan,
wellicht ook zou kunnen worden overwogen of genoemde termijn van
vijf jaren met behoud van voldoenden waarborg tegen het toen vermelde
misbruik eenigszins zou kunnen worden verkort, maar dat er geen termen
bestaan, om die vraag thans incidenteel aan de orde te stellen door in
diening van een voorstel tot partieele wetswijziging.
Dat in de bestaande regeling iets onbillijks is gelegen kan de onder
geteekende niet inzien. Er zou reden zijn om van onbillijkheid te spreken,
wanneer in de pensioensbijdragen der ambtenaren een volkomen aequi-
valent ware gelegen voor den pensioenslast rustende op den Staat, zoodat
een ambtenaar, wiens bijdrage over zijn laatsten pensioensgrondslag in haar
geheel werd ingehouden, het naar dien grondslag berekend pensioen ten
volle zou hebben betaald. Maar daarvan is geen sprake. De pensioens-