249
fiscalen aard zijn, integendeel, de bemoeiingen ten bate van den fiscus
zijn bijzaken geworden voor het kadaster, maar de diensten in het belang
van de boekhouding ten aanzien van de rechten op den grond, de diensten
dus in het belang van den grondeigendom, ten platten lande voornamelijk
voor den landbonw en in de steden voor het bouwbedrijf, zijn hoofdzaak
geworden voor dien diensttak, en waar dus het bijhouden van een goed
kadaster en het behoud van een goed grondkrediet in nauw verband met
elkaar slaan, acht ik het alleszins rationeel om de geheele boekhouding
van de hypotheken en het gansche kadaster over te brengen naar het
nieuwe Departement van Landbouw.
Over dat kadaster ten slotte nog een kort woord en wel over een punt
dat allerminst nieuw is, maar reeds herhaaldelijk in deze Kamer is ter
sprake gebracht; ik bedoel de quaestie van het zoogenaamde rechtsgeldig
kadaster, het kadaster met bewijskracht. Wij hebben daaromtrent in de
Memorie van Antwoord de beschouwing gekregen, die ook al herhaaldelijk
hier is vernomen, dat, al zou voor het denkbeeld om een kadaster te
hebben met bewijskracht wel wat te zeggen zijn, dat op zeer hooge
kosten zou te staan komen.
Ik moet alweder mijn verwondering uitspreken, Mijnheer de Voorzitter,
dat telkens en telkens weer door het Departement van Financiën derge
lijke bewering wordt geuit, want wanneer iets onjuist is, dan is het
deze bewering.
Men kan het natuurlijk wel zoo voorstellen, wanneer men de zaak
aldus opzet: wij hebben een kadaster dat goed is, wil men dat nu maken
tot een kadaster met bewijskracht, dan zal dat geheel moeten worden
veranderd ten koste van veel geld, maar zoo staat de zaak niet.
De quaestie is dezede Minister zal mij dit moeten toegeven in
een groot aantal gemeenten is vernieuwing van het kadaster dringend
noodig en dat geschiedt dan ook, maar wanneer men daar nu de urgentie
eens van ter zijde laat en spreekt van een termijn van 25 jaren voor de
vernieuwing van het kadaster, dan zal men wel moeten erkennen, dat
die vernieuwing noodig zijri zal en bijkans in alle gemeenten.
Welnu, de vernieuwingskosten moeten dus toch worden gemaakt. En
nu is de vraag deze: zal men nu met dezelfde kosten inrichten het kadaster
met het oog op de daaraan te geven bewijskracht en daardoor meer waar
krijgen voor zijn geld of niet?
Wat is toch eigenlijk het verschil? De zaak staat zoo: het denkbeeld
van een zoogenaamd rechtsgeldig karakter beteekent eigenlijk de toeken
ning van bewijskracht aan de kadastrale kaarten, een bewijskracht die zij
op het oogenblik naar de leer niet hebben, maar die daaraan in de prac-
tijk toch wel wordt toegekend. Met de kosten bij de vernieuwing, die
men op het oogenblik bezig is te maken, bereikt men een resultaat,