252
gesteldealles wat men uitgeeft tot verbetering van bet kadaster, is goed
en nuttig besteed geld. Over de vraag, of men tot rechtsgeldigheid van
het kadaster kan komen, zonder te zware offers te vergen van de schat
kist, zal ik op dit oogenblik niet spreken. Dat onderwerp kan voorshands
onaangeroerd worden.
De heer de Meester, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter!
Het doet mij genoegen, dat de geachte afgevaardigde uit Assen mijn be
sluit heeft geëerbiedigd om, waar mij reeds zooveel te doen staat, niet toe
te zeggen een herziening van de wetgeving op de registratie, lntusschen,
die wetgeving is zeker verouderd en zijn raad om voor dat onderwerp
een commissoriaal onderzoek te doen instellen, zal ik gaarne overwegen;
dat kan ik er nog wel bij doen.
Een "enkel woord over de opmerking van den geachten afgevaardigde,
die zeide, dat de opmerkingen in het Voorloopig Verslag over de hypo
theken gemaakt, blijkbaar niet goed zijn begrepen. In het Voorloopig
Verslag (bladz. 14) lees ik:
«Gewezen werd op de bepaling van art. 3 van het Koninklijk besluit
van 1 Augustus 1828 (Staatsblad n°. 52), dat, voorbehoudens voorziening
van den Koning in bijzondere gevallen, onder de benaming van bewaarder
der hypotheken en van het kadaster, voor de waarneming van ieder
kantoor van bewaring der hypotheken een ambtenaar der registratie zal
worden aangesteld, die blijken van bekwaamheid en van een onberispelijk
gedrag zal hebben gegeven»;
terwijl daarop geantwoord is in de Memorie van Antwoord:
«Volgens art. 3 van het Koninklijk besluit van 1 Augustus [828 {Staats
blad n°. 52) worden de hypotheekbewaarders bij voorkeur uit de ambte
naren der registratie benoemd, doch is de aanstelling van ambtenaren van
het kadaster niet uitgesloten.»
Nu heeft de geachte afgevaardigde gewraakt, dat daar bijgevoegd wordt,
dat reeds op het oogenblik zoo weinig jongelieden zich aanmelden voor
het registratievak. Maar als dit geval zich nu eenmaal voordoet, dan
moet toch, zoolang de Registratie wet niet herzien is, en zoolang er dus
ontvangers van de registratie noodig zijn, de Minister van Financiën daar
aan aandacht schenken. Nu moge men daarover denken zooals men wil,
en zeggen, dat de menschen op hun ouden dag met dit baantje tevreden
gesteld worden, het is een feit, dat een benoeming tot hypotheekbewaarder
door velen van die ouderen zeer begeerd wordt, en dat dit op de lief
hebberij om zich voor dit vak te bekwamen ook wel van eenigen invloed
zou kunnen zijn, al wordt men dan ook eerst op hoogeren leeftijd aan
gesteld.
Overigens kan ik ten opzichte van de verantwoordelijkheid van die
heeren mededeelen, dat de hypotheekbewaarders zich dikwijls hebben